ECLI:NL:RBDHA:2025:8538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van binnentreden en bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Smeulders, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 18 maart 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist de rechtmatigheid van het binnentreden van zijn woning, omdat het tijdstip van ondertekening van de machtiging tot binnentreden niet verifieerbaar zou zijn. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging tot binnentreden geldig was, omdat de elektronische handtekening verifieerbaar was en de machtiging tijdig was ondertekend. Eiser heeft ook betoogd dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet voldoende waren, maar de rechtbank oordeelde dat de minister de zware gronden 3d en 3k terecht had ingeroepen. De rechtbank concludeert dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12674

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is er sprake van onrechtmatig binnentreden van de woning?
1. Eiser betoogt dat het binnentreden van zijn kamer onrechtmatig was, omdat het tijdstip waarop de machtiging tot binnentreden in een woning elektronisch is ondertekend, niet verifieerbaar is. Daarom is niet te achterhalen of de machtiging is afgegeven voordat eisers kamer werd binnengetreden. Het binnentreden van eisers kamer zonder (verifieerbare) machtiging vormt een zodanig gebrek in het voortraject dat ook de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
2. Verweerder heeft op zitting erkend dat het tijdstip van ondertekening in de machtiging niet verifieerbaar was in het document dat in de processtukken zat. Nadien heeft verweerder een digitaal bestand [1] van de machtiging met een verifieerbare handtekening ingediend.
3. Zoals de rechtbank bekend is, kan de elektronische handtekening worden geverifieerd door het digitale bestand van de maatregel in een pdf-viewer te openen en op de handtekening te klikken. De rechtbank heeft het digitale bestand van de machtiging, dat verweerder na de zitting heeft overgelegd, in een pdf-viewer geopend en nadat de handtekening werd aangeklikt verscheen er een melding met de tekst ‘De handtekening is GELDIG en is ondertekend door politie’. Ook stond vermeld dat het document sindsdien niet is gewijzigd en dat de identiteit van de ondertekenaar geldig is. Wanneer er vervolgens op ‘Eigenschappen van de handtekening’ werd geklikt was de tijd van ondertekening te zien: 2025/03/18 07:34:08 + 02’00’, en de naam van de ondertekenaar. Het tijdstip van ondertekening is weergegeven in de zomertijd. Het tijdstip waarop de machtiging was ondertekend (in wintertijd), is dus 06:34:08 + 01’00’. Uit het proces-verbaal van binnentreden woning blijkt dat de betrokken hoofdagent, vergezeld van zes opsporingsambtenaren, op 18 maart 2025 om 06:40 eisers kamer is binnengetreden. Naar het oordeel van de rechtbank is de machtiging dan ook geldig én tijdig ondertekend. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden 3d en 3k. Over de zware grond 3d voert eiser aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom het niet of niet voldoende meewerken aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit leidt tot een onttrekkingsrisico. Ten aanzien van de zware grond 3k voert eiser aan dat hij Dublinclaimant is en er daarom geen vertrekplicht op hem rust.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020 [2] , volgt dat verweerder bij de zware gronden 3d en 3k kan volstaan met een toelichting dat deze grond zich feitelijk voordoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zware grond 3d zich feitelijk voordoet. Eiser beschikt namelijk niet over een identificerend document en heeft ook geen actie ondernomen om hier alsnog aan te komen. Dit heeft eiser ook toegegeven tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 18 maart 2025. Dat eiser bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Turkije online heeft gemeld dat hij zijn paspoort is verloren, is onvoldoende voor de conclusie dat eiser wel voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De zware grond 3d is dan ook feitelijk juist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht en deugdelijk op het standpunt gesteld dat de zware grond 3k zich feitelijk voordoet. De rechtbank is het met eiser eens dat op Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekverplichting rust, zodat eiser niet verplicht is om zelf het initiatief te nemen om naar Duitsland te vertrekken. [3] Dit betekent echter niet dat eiser niet moet meewerken aan zijn overdracht. Zo blijkt uit de motivering bij de zware grond 3k dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin van 1 oktober 2024 een vertrektermijn van 10 werkdagen is aangeboden om op eigen initiatief naar Kroatië te vertrekken maar dat eiser dit heeft afgeslagen. Ook uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 5 december 2024 en 19 februari 2025 blijkt duidelijk dat eiser niet wil worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder de zware grond 3k terecht aan eiser heeft tegengeworpen.
7. De zware gronden 3d en 3k, de niet bestreden zware gronden 3a en 3b en de niet bestreden lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de gemachtigde van eiser zichtbaar als stuk 44 in het dossier.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk ABRvS 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:436.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.