ECLI:NL:RBDHA:2025:8549
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag, omdat hij via Spanje de Europese Unie is ingereisd. De rechtbank oordeelt echter dat de minister er in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Zwitserland hun verantwoordelijkheid correct hebben vastgesteld, en dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die dit tegenspreken. De rechtbank bevestigt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de minister erop kan vertrouwen dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt.
Eiser heeft verder betoogd dat de minister zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet is gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.