ECLI:NL:RBDHA:2025:855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.35468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië een onmenselijke behandeling zal ondergaan en dat er risico's zijn op pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, omdat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure en opvang in Kroatië.

Eiser heeft zijn persoonlijke omstandigheden uiteengezet, waaronder eerdere mishandelingen door de Kroatische autoriteiten en psychische problemen. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Kroatië niet de mogelijkheid heeft om te klagen of dat hij geen juridische bijstand kan krijgen. De rechtbank bevestigt dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E.G. Grigorjan als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit om de aanvraag niet te behandelen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard. [3]
Procedureverloop
4. Eiser heeft op 19 september 2024 zijn beroepsgronden ingediend en onder andere aangevoerd dat ten aanzien van Kroatië in het algemeen en in zijn persoonlijke situatie niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In afwachting van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de voorzieningenrechter op 7 oktober 2024 het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat overdracht aan Kroatië achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. [4]
4.1.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan over de situatie van Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië. [5] De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om eiser voorafgaand aan de zitting om een schriftelijke reactie te vragen. Eiser heeft op 11 november 2024 gereageerd en zijn beroepsgronden schriftelijk aangevuld.
Mag de minister voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt, samengevat weergegeven, dat de minister in het algemeen en in zijn persoonlijke situatie ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Samengevat betoogt eiser dat hij in Kroatië een onmenselijke behandeling zal krijgen. Bij terugkeer naar Kroatië loopt eiser het risico op een pushback en dat hem geen toegang zal worden verschaft tot opvangvoorzieningen. Ook zijn de opvangvoorzieningen ondermaats, overvol en onhygiënisch. Het AIDA-rapport Update 2023, informatie van CPS en informatie van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) onderschrijven de problematiek voor Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië. Uit het arrest X volgt verder dat de minister op eigen initiatief rekening moet houden met informatie, zoals bovenstaand, waar hij niet onkundig van kan zijn. Voor wat betreft de omstandigheden in Kroatië stelt eiser verder dat de Afdeling niet alle relevante passages van het AIDA-rapport Update 2023 in haar Afdelingsuitspraak heeft betrokken. De minister kon verder niet onkundig zijn van de informatie van CPS, VWN en het AIDA-rapport. Er is door de minister onvoldoende onderzoek verricht, eiser verwijst ter onderbouwing naar verschillende uitspraken van deze rechtbank, diverse zittingsplaatsen. [6]
Algemeen uitgangspunt interstatelijk vertrouwensbeginsel Kroatië
5.1.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 [7] mag de minister bij toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan hij de in die zaak betrokken vreemdeling niet had mogen overdragen aan Kroatië. De Afdeling heeft in die uitspraak ook geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de overgelegde informatie niet volgt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks bij terugkeer naar Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats is eerder ook tot dat oordeel gekomen. [8] In deze uitspraken zijn het AIDA-rapport Update 2023 evenals stukken van CPS en Vluchtelingenwerk Nederland, betrokken. Ook heeft de Afdeling in haar uitspraak het arrest X betrokken. De uitspraakverwijzingen van eiser bieden evenmin aanknopingspunt voor een ander oordeel. Deze uitspraken zijn gedaan voorafgaand aan de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024. De rechtbank zal hieronder bezien of de persoonlijke ervaringen van eiser, gezien in het licht van informatie uit openbare bronnen, grond bieden voor het oordeel dat (in zijn situatie) toch sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië.
Omstandigheden van eiser in Kroatië
6. Eiser betoogt dat zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding bieden voor de conclusie dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij is in Kroatië opgepakt, er is gedreigd met een pushback door de Kroatische autoriteiten. Ook is hij zelf onderworpen aan een pushback naar Bosnië. Verder hebben de Kroatische autoriteiten eiser onmenselijk behandeld en hem geslagen met een politiestok. Eiser had in Kroatië geen toegang tot een tolk, juridische bijstand, medische zorg en er was sprake van slechte opvangomstandigheden. Hij werd gedwongen om zijn vingerafdrukken af te nemen. De minister heeft de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië niet deugdelijk gemotiveerd bij het bestreden besluit betrokken. Daarnaast heeft eiser door het verlies van zijn vader, zijn twee ooms en de oorlog in Syrië psychische problemen. Als gevolg daarvan staat hij onder specialistische psychische behandeling. Ter onderbouwing legt eiser kort voor de zitting een afspraakbevestiging van de POH-GGZ van 24 december 2024 en een medisch dossier van de Regeling Medische zorg Asielzoekers over.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat er in de situatie van eiser geen aanknopingspunten zijn dat hij persoonlijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest bij overdracht aan Kroatië. Eisers verklaringen dat hij is geslagen, is mishandeld door de Kroatische politie en dat er geen tolk aanwezig was maken evenmin dat hiervan sprake is. Eiser heeft de gestelde gebeurtenissen niet met documenten of verklaringen aannemelijk gemaakt. De minister acht verder terecht van belang dat eiser heeft verklaard dat hij maar één nacht in Kroatië heeft doorgebracht. Ook volgt de rechtbank het standpunt van de minister ter zitting dat in het bestreden besluit op pagina vijf en verder is ingegaan op de gestelde omstandigheden en ervaringen van eiser in Kroatië. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser in behandeling nemen en beoordelen in lijn met de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn die van toepassing zijn op de Kroatische asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eisers stelling dat de minister in het claimverzoek de omstandigheden van eiser in Kroatië had moeten opnemen treft gelet op het bovenstaande geen doel.
6.2.
Daarnaast heeft eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij in Kroatië niet de mogelijkheid had om te klagen of dat dit voor hem zinloos was. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij enige inspanning heeft geleverd om zijn klachten kenbaar te maken bij de autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser zijn stelling dat er geen tolk was die vertaalde wat de bedoeling was en wat voor documenten moesten worden getekend, niet nader heeft onderbouwd. Uit artikel 12, eerste lid en onder b van de Procedurerichtlijn volgt dat Dublinclaimanten gebruik moeten kunnen maken van de diensten van een tolk bij het voorleggen van hun zaak bij de autoriteiten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij problemen heeft ervaren met betrekking tot een tekort aan tolken. Ook heeft hij niet met documenten of stukken aangetoond dat hij hierover heeft geklaagd bij de Kroatische autoriteiten. De rechtbank voegt hieraan toe dat eiser zijn betoog dat er geen juridische bijstand was voorhanden was, evenmin nader heeft onderbouwd.
6.3.
Voor zover eiser betoogt dat hij gedwongen is om zijn vingerafdrukken af te nemen stelt de minister zich terecht op het standpunt dat dit niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit artikel 14 van de Eurodacverordening volgt namelijk dat de lidstaten verplicht zijn om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaat binnenkomen te registreren.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich (ter zitting) terecht op het standpunt dat uit de afsprakenkaart en het patiëntendossier niet blijkt dat eiser onder actieve medische behandeling in Nederland staat. Evenmin blijkt uit de stukken dat eiser een specialistische medische behandeling nodig heeft. Daarnaast mag de minister ervan uitgaan dat in het geval eiser een (specialistische) psychische behandeling nodig heeft, deze behandeling gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook in Kroatië voorhanden is.
Claimakkoord en opvang
7. Verder betoogt eiser dat hij persoonlijk niet terug kan keren naar Kroatië omdat het claimakkoord niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en hij daarom niet toegelaten zal worden tot de opvangvoorzieningen voor asielzoekers en risico loopt op een pushback. De autoriteiten hebben namelijk geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening. De Kroatische autoriteiten garanderen hiermee om door te gaan met de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, terwijl eiser behoefte heeft aan de behandeling van zijn asielaanvraag en de aan asielzoekers geboden faciliteiten.
7.1.
Anders dan eiser stelt is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een rechtsgeldig claimakkoord en heeft eiser daarom ook recht op een behandeling als asielzoeker met de daarbij behorende faciliteiten. De Kroatische autoriteiten hebben de claim weliswaar geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening, terwijl de claim was gelegd op grond van artikel 18, eerste lid, en onder b van de Dublinverordening, maar dit doet niet af aan de geldigheid van het claimakkoord. Met de acceptatie van het claimverzoek stemt Kroatië namelijk in met de terugname van eiser ‘om door te gaan met het bepalen van de verantwoordelijkheid’. Uit de bewoordingen van dit artikel volgt dat een claimakkoord dat is gebaseerd op het vijfde lid van artikel 20 van de Dublinverordening ziet op de situatie waarin een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en de lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van het onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is. [9] Op grond van dit artikel is Kroatië verplicht om eiser terug te nemen om de procedure tot bepaling van die lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming af te ronden. Dat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek nog niet onherroepelijk vaststaat, doet niet af aan de rechtmatigheid van het claimverzoek/overdrachtsbesluit. Ook keert eiser terug via een andere juridische positie als Dublinclaimant. Overigens volgt ook uit de Dublinverordening dat, ook als de asielaanvraag van eiser als ingetrokken wordt beschouwd, hij in de gelegenheid wordt gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen, die moet worden behandeld als ware het een eerste aanvraag. [10] Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom hij denkt dat de Kroatische autoriteiten zich niet aan deze verplichtingen zullen houden en, zoals hierboven reeds is gemotiveerd, heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van structurele gebreken in de opvangfaciliteiten voor asielzoekers. Ook verwijst de rechtbank naar de overwegingen hierboven over pushbacks onder 5.1.
Conclusie
8. De minister mag ook voor eiser persoonlijk ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister in de bijzondere omstandigheden van eiser aanleiding moeten zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen?
9. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen omdat overdracht aan Kroatië in zijn bijzondere omstandigheden van onevenredige hardheid getuigt. Hij is in Kroatië blootgesteld aan pushbacks, verbleef in erbarmelijke omstandigheden, heeft te maken gehad en intimidatie en eiser heeft in detentie gezeten. Daarnaast maken de banden met zijn familie in Nederland dat de minister de aanvraag van eiser in behandeling moet nemen. De vader van eiser is overleden en zijn genaturaliseerde oom in Nederland neemt een vaderrol voor eiser in. Zijn oom ondersteunt hem zowel financieel als mentaal. Dit geldt ook voor eisers neef die als een broer voor hem is. De minister heeft hier onterecht geen rekening mee gehouden.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de overdracht van eiser aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt.
De psychische problemen van eiser en zijn overgelegde patiëntendossier en afsprakenkaart maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat de overdracht van eiser aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Uit de medische stukken blijkt zoals onder 6.4. overwogen namelijk niet dat eiser op dit moment onder medische behandeling staat of dat medische behandeling bij overdracht aan Kroatië niet voor eiser beschikbaar zal zijn.
9.2.
De minister stelt zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt dat de gestelde oom en gestelde neef in Nederland niet maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. In de eerste plaats heeft eiser met het overleggen van twee identiteitsdocumenten namelijk niet aangetoond dat sprake is van een familieband. Daar komt bij dat de Dublinverordening erop is gericht om familie-en gezinsleven zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar de Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie of gezinslid kan worden verkrijgen.
9.3.
Voor zover eiser met het beroep op de band met zijn gestelde oom en gestelde neef (indirect) betoogt dat de minister zijn aanvraag gelet op artikel 16 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen, slaagt dit betoog niet. Eiser en zijn gestelde oom en gestelde neef zijn namelijk niet aan te merken als gezinsleden in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Ook heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij niet afhankelijk is van zijn oom en neef en dat zij niet afhankelijk zijn van eiser. Er is namelijk niet gebleken dat eiser zich zonder zijn oom en neef niet staande kan houden in Kroatië. Het patiëntendossier biedt hier ook geen aanknopingspunten voor, er is bijvoorbeeld geen sprake van mantelzorg. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
4.Zaaknummer NL24.35469.
5.ABRvS van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
6.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 8 maart 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5742 (niet gepubliceerd), van 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3714, zittingsplaats Amsterdam van 8 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1337 (niet gepubliceerd), en van 17 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4354 (niet gepubliceerd), zp Roermond van 27 februari 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:902 (niet gepubliceerd), en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12267.
7.ABRvS van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
8.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16284.
9.ECLI:EU:C:2019:280 (H. en R.), paragrafen 47-50.
10.Artikel 18, tweede lid, tweede alinea, Dublinverordening.