ECLI:NL:RBDHA:2025:8555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.11845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens onbekende verblijfplaats van eiser

In deze zaak heeft eiser, een Eritrese nationaliteit, op 28 december 2023 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld met een besluit op 7 maart 2025. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 14 mei 2025 door de rechtbank is behandeld. Tijdens de zitting was de gemachtigde van eiser aanwezig, maar eiser zelf was niet bereikbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op of omstreeks 2 december 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer is met zijn gemachtigde. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland. De rechtbank oordeelt dat er geen belang meer is bij een inhoudelijke behandeling van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier A. Hoekstra - Verbeek, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum]
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. Eiser heeft op 28 december 2023 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 maart 2025 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt allereerst ambtshalve of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiser op of omstreeks 2 december 2024 met onbekende bestemming is vertrokken (MOB). Hoewel op 16 januari 2025 een aanvraag is ingediend voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W — waaruit kan worden afgeleid dat eiser op dat moment niet langer MOB was — blijkt uit de door de minister overgelegde screenshot (MOB-melding vanuit het AZC) dat eiser op 7 april 2025 opnieuw met onbekende bestemming is vertrokken.
2.1.
Op 23 april 2025 heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat hij geen contact meer heeft met eiser. Verder geeft hij aan dat ten tijde van het indienen van het beroep, op 13 maart 2025, nog wel contact was met eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat hij, ondanks herhaalde inspanningen, geen contact meer heeft kunnen krijgen met eiser en ook niet weet waar hij zich bevindt. Gezien de medische problematiek van eiser, maakt hij zich wel zorgen over diens welzijn.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat wanneer een vreemdeling, die een asielaanvraag heeft ingediend, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in principe vanuit kan worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem in eerste instantie in Nederland gezochte bescherming. Dit is alleen anders als een vreemdeling nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
4. In dit geval heeft eiser de opvang verlaten, hij heeft de minister en zijn gemachtigde niet op de hoogte gesteld van zijn verblijfsplaats en hij heeft ook geen contact meer met zijn gemachtigde. Dit maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Er is de rechtbank verder ook niet gebleken van concrete aanknopingspunten om hiervan van af te wijken. Dat eiser ten tijde van het bestreden besluit kortstondig weer in beeld is geweest, doet hier niet aan af. Daarom is er geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[1] Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.