In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 12 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 24 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank nodigde partijen uit voor een zitting op 10 april 2025, maar de minister meldde dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank besloot, na instemming van partijen, om de zaak zonder zitting te behandelen.
De rechtbank overweegt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dit kan betekenen dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij zocht. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser aangegeven geen contact meer te hebben met eiser, die zijn opvang had verlaten zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde en er geen aanwijzingen zijn dat hij nog bescherming zoekt.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. De minister is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.