ECLI:NL:RBDHA:2025:8576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.4840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y. Yeniay - Cenik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 12 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 24 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank nodigde partijen uit voor een zitting op 10 april 2025, maar de minister meldde dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank besloot, na instemming van partijen, om de zaak zonder zitting te behandelen.

De rechtbank overweegt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dit kan betekenen dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij zocht. In dit geval heeft de gemachtigde van eiser aangegeven geen contact meer te hebben met eiser, die zijn opvang had verlaten zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde en er geen aanwijzingen zijn dat hij nog bescherming zoekt.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. De minister is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4840

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 12 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft partijen in eerste instantie uitgenodigd voor een zitting op
10 april 2025. De minister heeft na het versturen van de uitnodigingen voor deze zitting laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij geen zitting nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarmee hebben ingestemd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een vreemdeling in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en vervolgens met onbekende bestemming vertrekt, dan kan dat betekenen dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank kan het beroep dan niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vreemdeling in dat geval geen procesbelang (meer) heeft. De rechtbank moet daar wel voorzichtig mee omgaan. Als de gemachtigde van de betrokken vreemdeling nog contact onderhoudt met de vreemdeling over het verloop van de procedure, dan mag er in beginsel van uit worden gegaan dat de vreemdeling nog wel procesbelang heeft. Dat is alleen anders als er concrete aanknopingspunten bestaan waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland en ook op een andere manier geen actueel of reëel belang meer heeft. [2]
2.1.
De minister heeft de rechtbank op 20 maart 2025 laten weten dat eiser sinds 10 maart 2024 met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op dezelfde dag verzocht om te laten weten of hij nog contact met eiser heeft. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat hij geen contact meer heeft met eiser. De gemachtigde gaf aan dat eiser zelf geen mobiele telefoon heeft en het contact altijd is verlopen via het Centraal opvang orgaan (COA) of Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). Ook het COA en VWN hebben geen contact meer gehad met eiser en eiser wist niet af van zijn zittingsdatum.
2.2.
De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat deze omstandigheden niet betekenen dat eiser geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft zijn gemachtigde namelijk nadrukkelijk de opdracht gegeven beroep in te stellen bij de rechtbank en daarbij aangegeven dat hij zijn zaak door de rechtbank wilde laten beoordelen. Eiser heeft daarbij – ten tijde van het schrijven van de gemachtigde – pas een maand geleden de opvang verlaten.
3. Uit de omstandigheid dat eiser, volgens informatie uit het departementale dossier van het COA, met onbekende bestemming is vertrokken, zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft en hij geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde over zijn procedure, leidt de rechtbank af dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte internationale bescherming. Daarom heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk beoordeelt. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay - Cenik, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, r.o. 2.2-2.7.