In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 7 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren aanwezig, evenals de boekhouder van eiser.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren in 1995. Hij is langdurig ingezetene in Oostenrijk en heeft eerder aanvragen ingediend voor een vergunning voor verblijf en arbeid bij zijn broer, die een eenmanszaak heeft. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet zou voldoen aan de eisen voor arbeid als zelfstandige. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiser ingebrachte nieuwe stukken een nader bewijs zijn van zijn eerder ingenomen standpunt en dat de minister ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat de late indiening van bewijsstukken voor rekening van eiser komt. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 11 april 2025.