In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 mei 2025, is het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, had beroep aangetekend omdat de minister een terugkeerbesluit had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 25 maart 2024 vrijwillig is vertrokken onder toezicht van de Dienst Terugkeer & Vertrek. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroepschrift, aangezien hij zelfstandig uit Nederland is vertrokken. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de minister in 2023 de tijdelijke bescherming van derdelanders in Nederland, die voor de oorlog tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, eerder mocht beëindigen dan de bescherming van Oekraïners en staatlozen. De bescherming van deze derdelanders is geëindigd op 4 maart 2024, wat betekent dat zij vanaf die datum geen recht meer hebben op verblijf in Nederland op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De rechtbank concludeert dat de minister het terugkeerbesluit niet had mogen opleggen vóór deze datum.
De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,00, gezien de onterecht opgelegde terugkeerbesluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak.