ECLI:NL:RBDHA:2025:8674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
AWB 25/716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat de indieningsvereisten voor het verzoek om een voorlopige voorziening niet strikt worden nageleefd. Dit is het geval omdat het verzoek deel uitmaakt van een cluster van vele tientallen zaken, waarbij er nauwelijks communicatie mogelijk is met de verzoekers en er verzuimen zijn die niet worden hersteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, omdat de verzoeker niet duidelijk heeft gemaakt welke voorziening hij vraagt en omdat zijn argumenten onvoldoende onderbouwd zijn.

De voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/716

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 18 december 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning.
Verzoeker heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Voordat de voorzieningenrechter inhoudelijk kan beoordelen of een voorlopige voorziening nodig is, moet worden beoordeeld of aan alle indieningsvereisten – zoals het betalen van griffierecht en het vermelden van gronden – is voldaan, en of sprake is van onverwijlde spoed. Om proceseconomische redenen, en omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, gaat de voorzieningenrechter daaraan in dit geval voorbij. Dit brengt mee dat het verzoek inhoudelijk wordt afgedaan, zodat partijen hierdoor niet worden benadeeld. De uitzonderlijke omstandigheden bestaan daarin dat dit verzoek deel uitmaakt van een cluster van vele tientallen zaken waarin na de indiening van het verzoek nauwelijks communicatie met verzoekers mogelijk is, verzuimen niet worden hersteld, en bovendien door alle verzoekers slechts enkele postadressen worden opgegeven waar zij blijkens openbaar toegankelijke bronnen onmogelijk allemaal daadwerkelijk kunnen wonen. Naar het zich laat aanzien is dan ook sprake van misbruik van recht. Tegen die achtergrond ziet de voorzieningenrechter aanleiding om als volgt uitspraak te doen.
3. Verzoeker maakt niet expliciet duidelijk welke voorlopige voorziening hij vraagt. Daarom dient ervan uit te worden gegaan dat het verzoek betrekking heeft op het opschorten van de rechtsgevolgen zoals die in het primaire besluit zijn opgenomen, namelijk dat verzoeker moet terugkeren naar Turkije.
4. In het primaire besluit heeft verweerder uitgelegd waarom verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Verzoeker voert nu, zonder enige toelichting, aan dat hij onder het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije valt. Voor zover sprake is van het indienen van een incomplete aanvraag, wordt vermeld dat er alsnog bereidheid is om de aanvraag compleet te maken. Een dergelijke bereidheid is als zodanig echter onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het bezwaar ook maar enige kans van slagen heeft, en dat geldt evenzeer voor het gebrek aan elke onderbouwing van het beroep op het associatierecht. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. Aangezien het verzoek kennelijk is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat op het bezwaar is beslist, en gelet op het voorgaande over de uitkomst van het bezwaar geen enkele twijfel bestaat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 het bezwaar ongegrond te verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
 verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M. Gasi, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.