ECLI:NL:RBDHA:2025:8728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Juriaans, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 maart 2025, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 26 maart 2025, waar zowel eiser als verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Noot, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 26 maart 2025 door de verweerder is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring onrechtmatig kan zijn indien de tenuitvoerlegging daarvan voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was. Eiser heeft betoogd dat de woning onrechtmatig is binnengetreden, omdat de elektronische handtekening van de machtiging tot binnentreden niet verifieerbaar was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de machtiging geldig was, omdat de handtekening verifieerbaar bleek te zijn.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij op een onjuiste grondslag is staandegehouden en opgehouden, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er wel degelijk een wettelijke grondslag voor de staandehouding en ophouding bestond. Eiser heeft ook gesteld dat zijn recht om op zitting te worden gehoord is geschonden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12793

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven vanwege overdracht aan de Duitse autoriteiten, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Is er sprake van onrechtmatig binnentreden van de woning?
2. Eiser betoogt allereerst dat de woning onrechtmatig is binnengetreden, omdat niet verifieerbaar is of de elektronische handtekening van de machtiging tot binnentreden in een woning geldig is ondertekend. Het binnentreden van de woning zonder geldige machtiging vormt een gebrek in het voortraject, wat moet leiden tot een belangenafweging met betrekking tot de maatregel van bewaring.
3. Verweerder heeft op zitting erkend dat de handtekening in de machtiging niet verifieerbaar was in het document dat in de processtukken zat. Nadien heeft verweerder een digitaal bestand [1] van de machtiging met een verifieerbare handtekening ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de machtiging geldig is.
4. Zoals de rechtbank bekend is, kan de elektronische handtekening worden geverifieerd door het digitale bestand van de maatregel in een pdf-viewer te openen en op de handtekening te klikken. De rechtbank heeft het digitale bestand van de machtiging, dat verweerder na de zitting heeft overgelegd, in een pdf-viewer geopend en nadat de handtekening werd aangeklikt verscheen er een melding met de tekst ‘De handtekening is GELDIG en is ondertekend door politie’. Wanneer er vervolgens op ‘Eigenschappen van de handtekening’ werd geklikt was de tijd van ondertekening te zien: 2025/03/15 15:42:02 + 01’00’, en de naam van de ondertekenaar. Ook stond vermeld dat het document sindsdien niet is gewijzigd en dat de identiteit van de ondertekenaar geldig is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de machtiging tot binnentreden geldig is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is eiser op een onjuiste grondslag staandegehouden en opgehouden?
5. Eiser betoogt daarnaast dat hij op een onjuiste grondslag is staandegehouden en opgehouden. Eiser heeft namelijk rechtmatig verblijf in Nederland, waardoor hij op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw had moeten worden staandegehouden en opgehouden. Doordat ook de woning onrechtmatig is binnengetreden, zijn er meerdere gebreken in het voortraject, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
6. De rechtbank merkt allereerst op dat de woning rechtmatig is binnengetreden en verwijst daarbij naar rechtsoverweging 4 van deze uitspraak. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat eiser op een onjuiste grondslag is staandegehouden en opgehouden. Eiser is staandegehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Dit had artikel 50a, eerste lid, van de Vw moeten zijn. Er is dus sprake van een gebrek. Een gebrek in het voortraject maakt de aansluitende bewaring slechts onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Daarbij is van belang dat niet in geschil is dat eiser op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw kon worden staandegehouden en opgehouden en dat er dus een wettelijke grondslag voor de staandehouding en de ophouding bestond. Bovendien heeft de ophouding niet langer geduurd dan de maximale termijn als genoemd in artikel 50a, eerste lid, van de Vw en is deze termijn gelijk aan de maximale termijn in artikel 50, derde lid, van de Vw. Eiser is dus door het gebrek in de ophouding niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank wijst daarnaast op de niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt, waardoor verweerder er belang bij had om eiser in bewaring te stellen. Verder is van belang dat verweerder de maatregel van bewaring wel op de juiste grondslag heeft gebaseerd.
Is het recht om op zitting te worden gehoord geschonden?
7. Eiser betoogt verder dat zijn recht om op zitting te worden gehoord is geschonden. Daartoe voert eiser aan dat het om een overdracht naar Duitsland gaat en dat hij daarom niet begrijpt waarom dit niet later op de middag had kunnen plaatsvinden, zodat hij aanwezig had kunnen zijn bij zijn beroep.
8. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat het recht om te worden gehoord op zitting wordt gezien als een fundamenteel onderdeel van de mogelijkheden voor een vreemdeling om zijn inbewaringstelling te bestrijden. [2] Dit recht is echter niet absoluut. Zo hoeft de vreemdeling niet zonder meer te worden gehoord op een zitting als hij in bewaring is gesteld om te worden uitgezet of overgedragen en die uitzetting of overdracht plaatsvindt op de dag van de zitting in het beroep tegen de maatregel van bewaring. Wel heeft verweerder in zo’n geval een inspanningsverplichting om te onderzoeken of het lukt om de vreemdeling de zitting te laten bijwonen. [3]
9. Eisers vlucht stond gepland om 9.30 uur op de dag van de bewaringszitting. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat is onderzocht of een latere vlucht op dezelfde dag mogelijk was. Dit was echter niet het geval, omdat de Duitse autoriteiten later op de dag geen overdrachten meer aannamen en omdat eiser met twee begeleiders en een medische escorte moest worden overgedragen. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Hiermee heeft verweerder aan zijn inspanningsverplichting voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [4]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Als gevolg van het onder 6 geconstateerde gebrek in het voortraject ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de gemachtigde van eiser zichtbaar als stuk 34 in het dossier.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:991.
3.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2296.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.