ECLI:NL:RBDHA:2025:8731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit, had op 1 mei 2025 zijn Dublinzitting bijgewoond en werd vervolgens op het treinstation in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 12 mei 2025 door de verweerder is opgeheven, maar dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 8 mei 2025, omdat het overdrachtsbesluit door de rechtbank was vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor de maatregel van bewaring en dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 500 voor vijf dagen onrechtmatige detentie en heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in het bestuursrecht en de verplichtingen van de overheid bij het opleggen van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20515

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser voert aan sprake is van onrechtmatigheid in het voortraject. Eiser is op het treinstation opgewacht nadat hij op 1 mei 2025 zijn Dublinzitting had bijgewoond. Hierdoor is in feite sprake van een geplande inbewaringstelling. Dat eiser vervolgens zomaar, zonder dat verweerder de uitspraak van de rechtbank heeft afgewacht, in bewaring is gesteld, is niet rechtmatig. Daarnaast is bij het overbrengen ten onrechte gebruik gemaakt van handboeien. Uit de toelichting van verweerder uit het proces-verbaal blijkt onvoldoende van een noodzaak tot het aanleggen van handboeien.
4. Ten aanzien van het gebruik maken van handboeien overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (de Ambtsinstructie) handboeien alleen tijdens de overbrenging en ophouding van een vreemdeling mogen worden gebruikt indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding (M105) blijkt dat tijdens het transport gebruik is gemaakt van handboeien. Als reden daarvoor is opgenomen: ‘Betrokkene was zeer emotioneel en bewegelijk. Tevens mogelijk suïcidaal. Deze informatie was afkomstig van het COa’. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit voldoende duidelijk dat er sprake was van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie. Uit de beschrijving volgt namelijk dat sprake was van een gevaar voor de veiligheid. Het gebruik van handboeien kan in dit geval dan ook toelaatbaar worden geacht.
5. In wat eiser voor het overige over het voortraject aanvoert, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van onrechtmatigheid. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat geen sprake is geweest van een geplande staandehouding of inbewaringstelling en dat eiser op het station is herkend door de AVIM, zoals ook is beschreven in M105. Dat de rechtbank nog geen uitspraak had gedaan op het beroep in de Dublinprocedure van eiser maakt ook niet dat verweerder hem niet in bewaring mocht stellen.
Grondslag van de maatregel
6. Eiser voert aan dat geen grondslag heeft bestaan voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft namelijk bij uitspraak van 8 mei 2025 het overdrachtsbesluit vernietigd.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw, is slechts vereist dat een concreet aanknopingspunt
bestaat om aan te nemen dat de vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen. [1] Een overdrachtsbesluit is niet vereist. Dat het overdrachtsbesluit door de rechtbank is vernietigd, maakt dan ook niet dat geen sprake was van een concreet aanknopingspunt. Verweerder heeft met de claimakkoord met Duitsland van 23 december 2024 voldoende gemotiveerd dat een concreet aanknopingspunt bestaat om aan te nemen dat eiser op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen. Verweerder heeft dan ook terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
9. Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3b en 3d en de lichte grond 4e laten vallen. Wat eiser tegen die gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
10. Eiser betwist zware gronden 3a en 3k. Ten aanzien van zware grond 3a doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij is namelijk Nederland binnengekomen op dezelfde wijze als zijn partner, maar zij is niet in bewaring gesteld. Ten aanzien van zware grond 3k voert eiser aan dat het dossier geen recente informatie bevat op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat eiser niet meewerkt aan overdracht naar Duitsland.
11. De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a feitelijk juist is. Eiser is Nederland zonder in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding en zonder geldig visum, en daarmee niet op de voorgeschreven wijze, ingereisd. Dat eisers partner op dezelfde wijze is ingereisd, doet er niet aan af dat deze zware grond zich feitelijk voordoet. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verder is de rechtbank van oordeel dat de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. De zware grond 3a kan tezamen met de lichte gronden de maatregel dragen. Wat eiser heeft aangevoerd tegen zware grond 3k behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
12. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor het gezin van eiser. Daarnaast is de maatregel gebaseerd op verouderde informatie. Ook is eiser vanwege zijn medische situatie te veel gezien als gevaar en daardoor is er te weinig aandacht geweest voor zijn medische problemen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond om een lichter middel dan bewaring aan eiser op te leggen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat er sprake is van een significant risico op onttrekking. Verder is niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding heeft moeten zien aan eiser een lichter middel dan een maatregel van bewaring op te leggen. De stelling van eiser dat het gezin van eiser geschrokken is door de bewaring, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft verder in de maatregel kenbaar gemotiveerd waarom de medische en psychische gesteldheid van eiser niet heeft geleid tot het opleggen van een lichter middel. In de maatregel staat dat eiser op het cellencomplex is geschouwd door een GGD-arts. In de maatregel is verder opgenomen dat van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat, gezien de zorgen over de geestelijke gesteldheid van eiser, de maatregel en het constante toezicht ook in zijn eigen belang moet worden gezien. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er, indien nodig, directe toegang is tot de geestelijke gezondheidszorg. Verder zijn in de maatregel interne notities van het COa en DT&V opgenomen over het gedrag van eiser en de gesprekken met hem. De meest recente notitie dateert van 27 maart 2025. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van dermate verouderde informatie dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van de maatregel van bewaring en een lichter middel had moeten opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Opheffing bewaring wegens gegrond Dublinberoep
14. Verweerder heeft op 12 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven. Op het formulier M113 heeft verweerder daarbij de volgende toelichting gegeven: ‘Het overdrachtsbesluit is door de rechtbank vernietigd. De IND kan niet op tijd een nieuw overdrachtsbesluit maken’. Bij brief van 13 mei 2025 heeft verweerder schadevergoeding aangeboden aan eiser voor de periode vanaf 9 mei 2025 tot 12 mei 2025.
15. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 8 mei 2025 het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser heeft vernietigd. Gelet daarop had verweerder al op 8 mei, en niet een dag later op 9 mei, kunnen en moeten zien dat niet tijdig een nieuw overdrachtsbesluit zou kunnen worden genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bewaring met ingang van 8 mei 2025 onrechtmatig is geweest.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 8 mei 2025 onrechtmatig.
17. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 5 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 5 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 500.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1040).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.