ECLI:NL:RBDHA:2025:8761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5926 en NL25.5927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake rechtmatig verblijf van een Poolse burger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2025, met zaaknummers NL25.5926 en NL25.5927, is het beroep van eiser, een Poolse burger, tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie behandeld. De minister had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht en hem opgedragen Nederland binnen een maand te verlaten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd door de minister kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zitting niet nodig was, omdat partijen hiermee instemden. Eiser heeft een voorlopige voorziening aangevraagd, maar ook deze werd niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een zwervend bestaan leidt in Nederland en niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Eiser heeft geen reële kans op werk en heeft geen eigen middelen van bestaan. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over hoe eiser zijn verblijf kan beëindigen, en dat de verwijderingsmaatregel niet in strijd is met de artikelen 15 en 30 van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5926 en NL25.5927
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.2.
Bij besluit van 3 september 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en bepaald dat eiser binnen een maand Nederland moet verlaten.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en het beroep niet behandeld op een zitting. [1]
1.6.
Eiser heeft een voorlopige voorziening (NL25.5927) gevraagd. De rechtbank
houdt in deze zaak ook geen zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Poolse nationaliteit. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat eiser een zwervend bestaan leidt in Nederland, vaak in aanraking is gekomen met de politie vanwege overlast op straat, vaak is aangehouden wegens een vermogensdelict, geen reële en daadwerkelijke arbeid verricht in Nederland en geen eigen middelen van bestaan heeft. Ook is niet gebleken dat eiser op zoek is naar werk en daarop een reële kans maakt. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. [3] Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en het belang van eiser om in Nederland te blijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser. Verweerder heeft eiser een vertrektermijn van een maand opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser stelt dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met de artikelen 15 en 30 van de Verblijfsrichtlijn, nu hier de verplichting uit volgt dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Het standpunt van verweerder dat verweerder geen actieve informatieplicht heeft is volgens eiser innerlijk tegenstrijdig met de stelling dat hij geen poging heeft ondernomen om er achter te komen op welke wijze hij zijn verblijf moet beëindigen. Uit een uitspraak van deze rechtbank [4] blijkt dat de Werkinstructie 2023/3 niet van toepassing is op dakloze mensen, waardoor eiser hier niet uit kan herleiden op welke wijze hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Is de verwijderingsmaatregel in strijd met artikelen 15 en 30 van de Verblijfsrichtlijn?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser voldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn [5] volgt dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, te weten WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest F.S. [6] zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak volgt niet dat de Werkinstructie 2023/3 niet van toepassing is op dakloze mensen, maar enkel dat de rechtbank begrijpt dat voor dakloze personen zoals eiser veel van deze omstandigheden niet van toepassing zijn. [7] Naar het oordeel van de rechtbank zou dan in deze gevallen meer gewicht toekomen aan de duur van de afwezigheid. Een zeer korte afwezigheid van enkele dagen of zelfs enkele uren is hierbij niet voldoende. [8] Uit het arrest F.S. volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. In het geval van eiser zou dan minder gewicht kunnen toekomen aan het verplaatsen van zijn belangen uit Nederland en meer gewicht aan het plaatsen van zijn belangen naar het buitenland. Het valt niet uit te sluiten dat iemand zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen door bijvoorbeeld een inschrijving in het bevolkingsregister of het aangaan van een huurovereenkomst in het buitenland. [9]
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest F.S. genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel, omdat er geen uitputtende lijst van voorbeelden kan worden gegeven. Een dergelijke verplichting daartoe volgt ook niet uit het arrest F.S. Daarbij komt dat een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd, vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw zou willen verblijven. Deze toets is casuïstisch van aard en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
7. Daarnaast het verweerder terecht overwogen dat op grond van de Werkinstructie 2023/3 op verweerder geen informatieplicht rust ten aanzien van verblijf van een Unieburger in Nederland. [10] Hieruit volgt dat het aan eiser is om na te gaan of en wanneer hij aan de voorwaarden voor verblijf als Unieburger voldoet. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [11]
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht.
3.Zoals beschreven in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Uitspraak van 29 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3834.
5.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
7.Zie noot 4, r.o. 6.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506, r.o. 90.
9.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22942.
10.Zie pagina 39 van de Werkinstructie 2023/3.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.