ECLI:NL:RBDHA:2025:8783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
NL25.11171 NL25.11174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, beroep gegrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zijn eisers in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvragen op 10 november 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvragen had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de eisers op 21 februari 2025 in gebreke hebben gesteld. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van zestien weken op om alsnog besluiten op de aanvragen bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vergoed tot een bedrag van € 453,50. De rechtbank beschouwt deze zaken als samenhangend, omdat eisers gehuwd zijn en dezelfde rechtsbijstandverlener hebben ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 30 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.11171 en NL25.11174
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1], met V-nummer: [V-nummer] ,
[eiser 2], met V-nummer: [V-nummer] hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete), en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvragen).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaken niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Zijn de beroepen van eisers gegrond?

3. De minister heeft de aanvragen op 10 november 2023 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvragen beslissen.3 De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden verlengd. Eisers hebben de minister op 21 februari 2025, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers in deze zaken nog niet zijn gehoord omtrent hun asielmotieven. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om aan de minister een langere nadere beslistermijn dan twee weken op te leggen. In de uitspraak van 8 juli 20205 acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank volgt dit model. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eisers moet afnemen en binnen acht weken daarna de besluiten op de aanvragen bekend moet maken.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
6. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.6 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 20227 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eisers hebben de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
9. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
4 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Conclusie en gevolgen
10. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat de minister binnen zestien weken alsnog besluiten op de aanvragen bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
11. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hun een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
12. De rechtbank beschouwt deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Immers, eisers zijn met elkaar gehuwd en verkrijgen daarnaast rechtsbijstand van dezelfde rechtsbijstandverlener in zaken die nagenoeg identiek zijn. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.10 Dit geldt ook voor de te verbeuren rechterlijke dwangsom.11
10 Artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak nadere gehoren af te nemen en binnen acht weken na die nadere gehoren besluit op de aanvragen bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-, toe te kennen in zaaknummer NL25.11171;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50, toe te kennen in zaaknummer NL25.11171.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van S.J. Simorangkir, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.