ECLI:NL:RBDHA:2025:8830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/7304 en 23/7341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met vier appartementen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van een appartementencomplex met vier appartementen. De vergunninghouder had op 13 september 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw op het adres [adres 2] in [plaats]. Eisers, eigenaren van een naastgelegen perceel, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Nieuwkoop om de vergunning te verlenen. De rechtbank heeft de beroepen op 3 maart 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, de gemachtigde van de gemeente, en een vertegenwoordiger van de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om de omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de mogelijkheid van schade aan hun woning door de bouwactiviteiten en de strijdigheid met het bestemmingsplan, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder voldoende had aangetoond dat aan de voorschriften van het Bouwbesluit werd voldaan en dat de omgevingsvergunning terecht was verleend, met uitzondering van het aantal parkeerplaatsen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen. De rechtbank heeft het voorschrift dat de vergunninghouder verplichtte om acht parkeerplaatsen aan te leggen vernietigd en vervangen door een voorschrift dat de aanleg van tien parkeerplaatsen voorschrijft. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/7304 en 23/7341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] , eiser 1,

[eiseres 2], uit [woonplaats] , eiseres 2,
(samen: eisers),
(gemachtigde: mr. R.F. Ronday),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Eck).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[vergunninghouder] te [plaats](vergunninghouder),
[naam 1] en [naam 2](eigenaren woning [adres 1] , samen: [derde-partij] ),
allen uit Nieuwkoop,
(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein).

Inleiding

In het besluit van 13 september 2023 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met vier appartementen met bergingen en insteekhavens op het adres [adres 2] in [plaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, en namens derde-partij [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.1
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 22 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De totstandkoming van het besluit
2. Vergunninghouder heeft het plan om op het adres [adres 2] twee twee-onder-een-kapwoningen te slopen en in plaats daarvan een appartementencomplex te bouwen met daarin vier levensloopbestendige appartementen, voorzien van een ruim dakterras, met vier bergingen en acht insteekhavens. Voor de bouw van het complex heeft vergunninghouder op 22 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, voor de activiteiten “bouwen” en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Op verzoek van verweerder heeft vergunninghouder ter aanvulling van de aanvraag de ruimtelijke onderbouwing “Omgevingsvergunning [adres 2] , [plaats] , Gemeente [plaats] ” van Buro SRO van 5 september 2022 ingediend.
2.1
In het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo medewerking verleend aan afwijking van het bestemmingsplan, omdat het bouwplan volgens hem niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft voornoemde ruimtelijke onderbouwing aan het besluit ten grondslag gelegd.
2.2
De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wabo.
2.3
Eisers zijn beiden eigenaar van het naastgelegen perceel met de daarop staande woning, op het adres [adres 3] . Eiseres is de bewoner van die woning. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit.
Ontvankelijkheid van het beroep
3. Vergunninghouder stelt dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser 1 heeft op 31 oktober 2023 beroep ingesteld. Op 1 november 2023 heeft eiser 1 nogmaals beroep ingesteld, namens hemzelf en eiseres 2. Bij de brief van 1 november 2023 heeft eiser 1 geen machtiging gevoegd, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens eiseres 2 beroep in te stellen. Het beroepschrift van 1 november 2023 bevat geen beroepsgronden. Uit het bovenstaande volgt volgens vergunninghouder dat eiseres 2 niet zelfstandig beroep heeft ingesteld, en dat niet gebleken is dat eiser 1 namens eiseres 2 beroep instelde. Het beroep van eiseres 2 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard en de e-mail van eiseres 2 van 5 december 2023 dient buiten beschouwing te blijven. Namens eiser 1 zijn de beroepsgronden niet tijdig ingediend. In dit geval zijn bij het instellen van het beroep geen gronden aangevoerd. In een dergelijk geval moeten de gronden binnen vier weken na afloop van de beroepstermijn worden ingediend. Dat was hier volgens vergunninghouder niet het geval. Het lijkt erop dat de rechtbank uitstel heeft verleend voor het indienen van de beroepsgronden, maar vergunninghouder beschikt niet over de correspondentie op dit punt tussen eisers en de rechtbank.
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser 1 op 31 oktober 2023 beroep heeft ingesteld en daarbij geen gronden heeft ingediend. Op 1 november 2023 heeft eiser 1 nogmaals beroep ingesteld, dit keer ook namens eiseres 2. In een brief van 8 november 2023 heeft de rechtbank eiser 1 verzocht om vóór 6 december 2023 de gronden van het beroep in te dienen. Per e-mail van 4 december 2023 heeft eiseres 2 de rechtbank bericht dat eiser 1 niet haar gemachtigde is, maar dat hij wel namens haar beroep heeft ingesteld. In een e-mail van 5 december 2023 heeft mr. Ronday zich als gemachtigde van eisers gesteld en heeft hij verzocht om uitstel voor het indienen van de beroepsgronden. In de brief van 6 december 2023 heeft de rechtbank eisers dat uitstel verleend tot 5 januari 2024. In de e-mail van 4 januari 2024 hebben eisers de beroepsgronden ingediend.
3.2
Gelet op het voorgaande heeft zowel eiser 1 als eiseres 2 tijdig beroep ingesteld, is het gebrek van het niet overleggen van een machtiging ondervangen door de e-mail van eiseres 2 van 4 december 2023 en zijn de beroepsgronden tijdig ingediend. De beroepen zijn daarom ontvankelijk.
Schade aan de woning
4. Eisers betogen dat verweerder onvoldoende rekening houdt met de mogelijkheid van schade aan hun woning. Voor de sloop en het aanbrengen van nieuwe grond voor de bouw zal gebruik worden gemaakt van zwaar vrachtverkeer, dat ter plaatse is verboden ter bescherming van kwetsbare en monumentale woningen. Verweerder houdt er geen rekening mee dat door het afgraven van verontreinigde grond schade aan de woning van eisers ontstaat. Ten onrechte is bij de vergunningaanvraag geen veiligheidsplan ingediend. Er is dan ook niet voldaan aan het vereiste van een goedgekeurd veiligheidsplan. Met het voorafgaand aan de werkzaamheden uitvoeren van een nulmeting kan niet worden volstaan, omdat voorafgaand aan de nulmeting duidelijkheid moet zijn over de afloop van de civiele procedure tussen [derde-partij] en eisers. Tijdens de bouw moeten op diverse plaatsen waterpeilbuizen worden aangebracht, om te voorkomen dat schade aan de woning optreedt door te lage waterstand, aldus eisers.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat aan het Bouwbesluit is voldaan. Aan de omgevingsvergunning zijn immers een aantal voorschriften verbonden, die het risico op schade voor de omgeving zoveel mogelijk moeten beperken.
4.2
Bij de beoordeling of een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet verweerder de aanvraag toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, en artikel 2.12 van de Wabo. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo moet verweerder beoordelen of aannemelijk is dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit. Bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit, komt verweerder beoordelingsruimte toe. [1]
4.3
In de artikelen 8.1, 8.2 en 8.7 van het Bouwbesluit zijn bepalingen opgenomen over de veiligheid en hinder tijdens bouwwerkzaamheden. Ten aanzien van het door eisers genoemde veiligheidsplan is in artikel 2.2, zesde lid, van de Regeling omgevingsrecht (Mor) bepaald dat in of bij de aanvraag een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7 van het Bouwbesluit moet worden overgelegd. In artikel 2.7, derde lid, van de Mor is bepaald dat, indien de aard van het bouwplan naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding geeft, in de vergunning kan worden bepaald dat het veiligheidsplan binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling wordt overgelegd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning aannemelijk heeft mogen achten dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit over de veiligheid en hinder tijdens bouwwerkzaamheden. Daarbij is van belang dat in de Nota van Toelichting bij het Bouwbesluit (Staatsblad 2011, 416) staat dat artikel 8.1, eerste lid, van het Bouwbesluit duidelijk maakt dat onveilige situaties niet volledig kunnen worden voorkomen. Volgens de toelichting op artikel 8.2 moeten om onveilige situaties tijdens bouw- en sloopwerkzaamheden te voorkomen, maatregelen worden getroffen om letsel van personen of beschadiging van al dan niet roerende zaken te voorkomen. In voorschrift 2 bij de omgevingsvergunning is bepaald dat uiterlijk drie weken voor de start van de werkzaamheden een bouwveiligheidsplan moet worden ingediend en dat dat veiligheidsplan akkoord moet zijn bevonden voordat met de werkzaamheden wordt gestart. Met dit voorschrift is aan artikel 2.7, derde lid, van de Mor voldaan. Verder volgt uit de voorschriften 2 en 4 dat een nulmeting moet worden gedaan ter voorkoming van schade aan omliggende panden, dat moet worden voorkomen dat naastgelegen percelen inklinken, dat de palen moeten worden geschroefd en is het een en ander bepaald over het voorkomen van schade door het af- en aanrijdende vrachtverkeer.
4.5
Eisers stellen weliswaar dat de voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning niet voldoende zijn om schade te voorkomen, maar hebben dat op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Verder hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het aanbrengen van waterpeilbuizen noodzakelijk is ter voorkoming van schade.
4.6
Eisers stellen dat de civiele procedure tussen [derde-partij] en eisers moet worden afgewacht voordat kan worden overgegaan tot de nulmeting. De civiele procedure heeft betrekking op aansprakelijkheid voor schade aan de fundering van de woning van [derde-partij] als gevolg van werkzaamheden aan de fundering van de woning van eisers. Deze civiele procedure ziet dus niet op het vergunde bouwplan. Ook is over dat civiele geschil inmiddels duidelijkheid, aangezien de rechtbank in die kwestie op 15 mei 2024 uitspraak heeft gedaan. [2] De rechtbank ziet niet in waarom deze civiele procedure van belang zou zijn voor de nulmeting.
4.7
Ten aanzien van de stelling van eisers dat ter plaatse zwaar vrachtverkeer verboden is heeft verweerder opgemerkt dat op het Zuideinde een inrijverbod is voor zwaar vrachtverkeer. Dat inrijverbod geldt niet voor bestemmingsverkeer. Het inrijverbod heeft volgens verweerder niet te maken met bescherming van monumenten maar met het feit dat de weg dusdanig smal is, dat deze in beginsel ongeschikt is voor vrachtverkeer. Daarom is het onwenselijk dat niet noodzakelijk vrachtverkeer gebruik maakt van het Zuideinde. Het bouwtransport voor het project van vergunninghouder is echter als bestemmingsverkeer aan te merken.
4.8
Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van eisers niet.
Strijd met het bestemmingsplan
5. Ter plaatse is het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (bestemmingsplan) van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan gelden op het betreffende perceel de bestemming “Wonen” en de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie - 3” en “Waterstaat-Waterkering”. Ook van kracht is het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] , 1e herziening”.
5.1
De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan, aangezien het maximale aantal woningen met twee wordt overschreden, de herbouw niet voor 80% is gelegen binnen de te slopen bebouwing, de maximale goothoogte van 6 meter met 15,5 cm wordt overschreden, de maximale nokhoogte van 10 meter met 37 cm wordt overschreden, het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken van 80 m2 met 85,27 m2 wordt overschreden, de maximale goothoogte van de aanbouw van 3 meter met 30 cm wordt overschreden, de maximale bouwhoogte van de aanbouw van 5,5 meter met 30 cm wordt overschreden en de werkzaamheden voor de insteekhavens niet ten behoeve van de waterstaat of waterkering zijn.
Afwijken van het bestemmingsplan
6. Verweerder heeft de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend door gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.
6.1
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [3]
Een goede ruimtelijke ordening
7. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom twee woningen meer zijn vergund dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, terwijl in de directe omgeving geen gestapelde woningen aanwezig zijn, maar alleen lage eengezinswoningen. Verweerder verzuimt bovendien om het authentieke karakter van de bestaande woningen aan Zuideinde 59 en 61 te waarborgen. Verder zijn de te bouwen appartementen 10 meter hoog, terwijl de oude woningen 6 meter hoog waren. Daardoor heeft de vergunning precedentwerking, en zullen ook op andere plekken dergelijke woningen worden gebouwd. Ook menen eisers dat de dieper gelegen bouw van de appartementen met een dakterras aan de achterzijde een niet toelaatbare inbreuk zal zijn op de privacy op het perceel van eisers en dat de ruime dakterrassen op ontoelaatbare wijze afwijken van het karakteristieke beeld ter plaatse. Tot slot wordt volgens eisers de verkeerssituatie gevaarlijker, aangezien de parkeerplaatsen op een verkeersonveilige manier worden aangelegd bij een wegversmalling tegenover een splitsing, schuin tegenover een brug die de enige uitweg is voor de nieuwbouwwijk Zuidhoek.
7.1
In het bestemmingsplan is ter plaatse van het bouwplan niet vermeld dat alleen lage eengezinswoningen zijn toegestaan. Wel zijn voor het bouwen van hoofdgebouwen ter plaatse een aantal regels opgenomen, zoals een maximum aantal woningen en een maximale goot- en bouwhoogte.
7.2
In het bestreden besluit is op dit punt overwogen dat de beoogde bouwmassa niet meer is dan wat het bestemmingsplan rechtstreeks op de locatie toelaat indien er twee woningen gebouwd zouden worden in plaats van het beoogde wooncomplex. Het bestemmingsplan laat twee woningen toe met elk een oppervlakte van maximaal 150 m2 exclusief bijbehorende bouwwerken (in totaal 400 m2 inclusief bijbehorende bouwwerken). De oppervlakte van het hoofdgebouw van het wooncomplex is circa 184 m2 exclusief bijbehorende bouwwerken (349 m2 inclusief bijbehorende bouwwerken). Verder is toegelicht dat overschrijding van de hoogtematen van het hoofdgebouw nodig is om voldoende binnenruimte te creëren zodat wordt voldaan aan de hoogtematen uit het Bouwbesluit. Ook voorziet het plan in een vergroting van de woningvoorraad van de gemeente met twee woningen. Tot slot wijst verweerder erop dat het provinciaal beleid erop is gericht om de woningbouwopgave in te vullen binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en dat de projectlocatie daarbinnen valt.
7.3
In de ruimtelijke onderbouwing, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is hieraan toegevoegd dat met het toevoegen van twee extra woningen aan de woningvoorraad ook een bijdrage wordt geleverd aan de behoefte. Het toevoegen van de vier levensloopbestendige woningen bevordert de doorstroming in de woningmarkt.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Ook voor de privacy en het uitzicht van eisers heeft het bouwplan geen onevenredig nadelige gevolgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het perceel van eisers niet aan het bouwperceel grenst en dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. [4]
7.5
Voor zover eisers betogen dat het bouwplan ten koste gaat van het authentieke karakter ter plaatse overweegt de rechtbank dat de gemeente [plaats] geen welstandscriteria heeft, de woningen in het dorpslint niet zijn aangewezen als monumenten en ook niet onderdeel zijn van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het bouwplan is daardoor niet in strijd met wet- of regelgeving ten aanzien van welstandelijke of cultuurhistorische waarden.
7.6
Voor zover eisers betogen dat het vergunde gebouw te hoog is, overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 20.2.1, onder h, van de planregels de bouwhoogte van een hoofdgebouw maximaal 10 meter is. Op grond van artikel 31.1 van de planregels is een binnenplanse afwijking met 10% van de voorgeschreven maatvoering toegestaan. Gelet hierop is het mogelijk om een hoofdgebouw met een bouwhoogte van 11 meter te bouwen, via een binnenplanse afwijking. Het bouwplan, dat een bouwhoogte heeft van 10,37 meter, past daarbinnen.
7.7
Over de verkeerssituatie is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat sprake is van een relatief lage toename van de voertuigbewegingen, die opgevangen kan worden door de bestaande verkeersstructuur. De verkeerssituatie, waaronder de inrit, is in 2021 positief beoordeeld door een verkeerskundige van de gemeente. Eisers hebben geen tegenadvies van een deskundige overgelegd waaruit het tegendeel blijkt en hebben ook geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die leiden tot twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies. Verweerder merkt verder op dat er verkeerstechnische wijzigingen zijn doorgevoerd op het Zuideinde, waardoor de verkeersveiligheid ter plaatse verder is verbeterd. Zo is de maximum snelheid verlaagd naar 30 km per uur. Ook moet verkeer dat vanaf de wijk Zuidhoek het Zuideinde oprijdt sinds kort voorrang verlenen aan verkeer dat op het Zuideinde rijdt.
Parkeren
8. Eisers betogen dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat acht parkeerplaatsen voldoende zijn. Niet alle appartementen zullen in gebruik genomen worden door senioren, zodat de parkeernorm voor senioren niet gebruikt kan worden. De omgevingsvergunning bevat volgens eisers ten onrechte niet een verplichting tot het realiseren en duurzaam in stand houden van de parkeerplaatsen.
8.1
In het bestreden besluit is vermeld dat op grond van het bestemmingsplan en het parkeerbeleid acht parkeerplaatsen nodig zijn en dat het bouwplan daarin voorziet. In voorschrift 15 van het bestreden besluit is voorgeschreven dat vergunninghouder op zijn perceel acht parkeerplaatsen moet realiseren en duurzaam in stand moet houden. In de ruimtelijke onderbouwing die deel uitmaakt van het bestreden besluit is de parkeerbehoefte onderbouwd. Daarin is vermeld dat bepalend voor de parkeerbehoefte is de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021 (Nota parkeernormen), vastgesteld op 8 juli 2021. Uitgegaan wordt van een daarin vermelde tabel, waarin is bepaald dat voor gestapelde woningen groter dan 100 m2 een parkeernorm geldt van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Bij vier van dergelijke woningen geldt dus een parkeerbehoefte van 9,2 parkeerplaatsen. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing over parkeren het volgende vermeld:
“Om de daadwerkelijke parkeerbehoefte te bepalen wordt er uitgegaan van de aanwezigheidspercentages uit de Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021. Hieruit blijkt dat de maatgevende parkeerbehoefte op werkdagavonden 8,1 parkeerplaatsen bedraagt. De woningen zijn levensloopbestendig voor de doelgroep senioren. Over het algemeen hebben senioren een lager autobezit, waardoor van een lagere parkeernorm uitgegaan zou kunnen worden.
Aan de voorzijde van het appartementengebouw worden acht parkeerplaatsen aan de zijde van het Zuideinde gerealiseerd. Daarmee worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de benodigde parkeerbehoefte. Tevens is er ten zuidoosten van de planlocatie (achter Zuideinde 40) een openbaar parkeerterrein aanwezig met ca. 45 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein is vrijwel nooit voor meer dan de helft in gebruik. Dit parkeerterrein kan gebruikt worden door bezoekers.”
8.2
Op grond van paragraaf 4.2 van de Nota parkeernormen geldt voor elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij functies worden toegevoegd als uitgangspunt dat een project zelf voorziet in voldoende parkeergelegenheid binnen de grenzen van het project. Uit paragraaf 3.4.1 van de Nota parkeernormen blijkt dat voor gestapelde woningen groter dan 100 m2 een parkeernorm geldt van 2,3 parkeerplaatsen per woning, hetgeen voor vier woningen leidt tot een parkeerbehoefte van 9,2 parkeerplaatsen.
8.3
De opmerking in de ruimtelijke onderbouwing over senioren en hun autobezit heeft – anders dan eisers veronderstellen – geen invloed op de berekende parkeerbehoefte. Verweerder heeft immers niet de parkeernorm voor seniorenwoningen toegepast, maar die voor gestapelde woningen groter dan 100 m2.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder er in navolging van de ruimtelijke onderbouwing echter ten onrechte vanuit dat de maatgevende parkeerbehoefte niet 9,2 maar 8,1 parkeerplaatsen bedraagt. Verweerder past de aanwezigheidspercentages uit paragraaf 4.1 van de Nota parkeernormen toe, maar uit deze paragraaf blijkt dat de aanwezigheidspercentages alleen kunnen worden toegepast indien binnen de ontwikkeling verschillende functies worden gerealiseerd, waarbij bijvoorbeeld overdag wordt geparkeerd door werkenden en ’s avonds door bewoners. Aangezien in het te realiseren gebouw alleen zal worden gewoond, is geen sprake van dubbelgebruik. De berekende parkeerbehoefte is daardoor ten onrechte verlaagd aan de hand van de aanwezigheidspercentages. Verweerder had dienen uit te gaan van een parkeerbehoefte van 9,2 parkeerplaatsen.
8.5
Uit paragraaf 3.4.1 van de Nota parkeernormen blijkt dat de parkeernorm een aandeel voor bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning bevat. Dat is voor vier woningen 1,2 parkeerplaatsen. Volgens de ruimtelijke onderbouwing en de toelichting van verweerder ter zitting, kunnen de bezoekers van de te bouwen woningen parkeren op een openbaar parkeerterrein ten zuidoosten van het perceel, op acceptabele loopafstand (minder dan 100 meter). Verweerder stelt dat op dit parkeerterrein voldoende parkeergelegenheid is en dat dat blijkt uit een parkeerdrukmeting uit 2020. Daarom kan volgens verweerder worden volstaan met de acht parkeerplaatsen op eigen terrein.
8.6
De rechtbank overweegt dat in paragraaf 5.1 van de Nota parkeernormen is bepaald dat, indien een bouwplan niet kan voorzien in de benodigde parkeercapaciteit op eigen terrein, eerst gekeken moet worden of het bouwplan kan worden aangepast. Pas als dat niet het geval is, kan verweerder beoordelen of ontheffing kan worden verleend van de verplichting om parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Indien en voor zover verweerder gelet op zijn betoog impliciet ontheffing heeft willen verlenen voor de 1,2 bezoekersparkeerplaatsen die niet op eigen terrein worden aangelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder ten onrechte niet eerst heeft gekeken naar de mogelijkheden om het bouwplan aan te passen. Namens vergunninghouder is ter zitting aangegeven dat het mogelijk is om twee extra bezoekersparkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren en dat hij daar geen bezwaar tegen heeft. In dat geval kan, gelet op paragraaf 5.1 van de Nota parkeernormen, een ontheffing niet aan de orde zijn. Bovendien geldt op grond van paragraaf 5.3 van die nota dat als verweerder zich op het standpunt stelt dat in de openbare ruimte voldoende restcapaciteit beschikbaar is, dit aangetoond moet worden door een onafhankelijk parkeeradviseur die daartoe een aantal parkeerdrukmetingen uitvoert. Daaruit moet dan blijken dat de algehele parkeerdruk op de maatgevende tijdstippen na toevoeging van de parkeervraag niet hoger mag worden dan 85%. Verweerder heeft met de enkele verwijzing naar een parkeerdrukmeting uit 2020, waarvan het rapport niet is overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voldoende restparkeercapaciteit in de openbare ruimte.
8.7
Aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden voor een ontheffing van de verplichting om op eigen terrein te voldoen aan de berekende parkeerbehoefte van 9,2 parkeerplaatsen, stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat op eigen terrein kan worden volstaan met acht parkeerplaatsen.
8.8
Het betoog van eisers slaagt.
Verklaring van geen bedenkingen
9. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen bij de gemeenteraad heeft aangevraagd en deze dan ook niet is afgegeven. Verweerder kan niet volstaan met een verwijzing naar een provinciale lijst aangezien de gemeenteraad zelf situaties dan wel locaties moet aanwijzen ten aanzien waarvan geen verklaring van geen bedenkingen vereist is.
9.1
Op grond van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
9.2
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een omgevingsvergunning zoals hier aan de orde niet verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
9.2
Artikel 6.5, derde lid, van het Bor bevat geen vereisten voor de aanwijzing en houdt ook niet een beperking in voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent echter niet dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of vrijwel geen onderscheidende betekenis valt toe te kennen. Een dergelijke aanwijzing voldoet niet aan de daaraan uit een oogpunt van rechtszekerheid te stellen eisen en maakt bovendien de in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor neergelegde hoofdregel zinledig. [5]
9.3
De gemeenteraad heeft bij besluit van 3 maart 2011 de lijst vastgesteld van categorieën gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Dat betreft onder meer (a) projecten zoals genoemd in de limitatieve lijst van de provincie Zuid-Holland van 9 oktober 2007, met kenmerk PZH-2007-456952, waarvoor tot
1 juli 2008 een procedure ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) werd gevolgd en verweerder bevoegd gezag was. Op de lijst van de provincie wordt onder meer als project genoemd: het bouwen ten behoeve van de woonfunctie binnen stedelijk gebied. Onder stedelijk gebied wordt blijkens de begripsbepalingen bij de lijst verstaan het gebied dat in de streekplannen de aanduiding “stads- en dorpsgebied” heeft gekregen en gesitueerd is binnen de maximale bebouwingscontouren. Het projectgebied ligt binnen dit gebied.
9.4
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verwijzing naar de provinciale lijst aan de uit een oogpunt van rechtszekerheid aan de aanwijzing van categorieën gevallen te stellen eisen. De aan de orde zijnde categorie is immers onderscheidend ten opzichte van de andere categorieën en is zodanig geformuleerd dat op eenvoudige wijze kan worden getoetst of een concreet geval daaronder valt.
9.5.
Nu het bouwplan ziet op het bouwen van woningen binnen voornoemd stedelijk gebied, is in dit geval terecht geen verklaring van geen bedenkingen van de raad gevraagd.
9.6
Het betoog van eisers slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit ten aanzien van het voorgeschreven aantal parkeerplaatsen op eigen terrein niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom voorschrift 15 van het bestreden besluit, waarin is voorgeschreven dat vergunninghouder verplicht is om op het perceel acht parkeerplaatsen aan te brengen en duurzaam in stand te houden. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak door het vernietigde voorschrift te vervangen door een voorschrift waarin vergunninghouder wordt voorgeschreven om op eigen terrein tien parkeerplaatsen aan te brengen en duurzaam in stand te houden. Ter zitting is namens vergunninghouder immers meegedeeld dat dit mogelijk is en dat hij daar geen bezwaar tegen heeft. Voor het overige blijft het bestreden besluit ongewijzigd in stand.
10.1
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden ter hoogte van elk € 184,-.
10.2
Ook krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij (gezamenlijk) hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft voorschrift 15;
  • bepaalt dat aan het bestreden besluit een nieuw voorschrift 15 wordt verbonden, met de volgende tekst: “Vergunninghouder is verplicht om op eigen terrein 10 parkeerplaatsen aan te brengen en duurzaam in stand te laten.”;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan elk van eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de (gezamenlijke) proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4644.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:820.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2024, ECLI:RVS:2024:3404.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499