ECLI:NL:RBDHA:2025:8911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
675972 HA ZA 24-991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning na echtscheiding tussen voormalige echtgenoten

In deze zaak gaat het om de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning tussen twee voormalige echtgenoten, die in een echtscheidingsconvenant uit 2007 afspraken maakten over de woning. De man woont sinds de echtscheiding in de woning en wil deze verkopen, terwijl de vrouw aanspraak maakt op de helft van de overwaarde. De rechtbank oordeelt dat de overwaarde in gelijke delen aan beide partijen toekomt, maar dat de man eerst een bedrag van € 338.800,- ontvangt voor kosten en aflossingen die hij heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, wat de verdeling van de overwaarde beïnvloedt. De rechtbank behandelt de vorderingen van beide partijen gezamenlijk en komt tot de conclusie dat de man recht heeft op de vergoedingen voor de kosten die hij heeft gemaakt. De rechtbank bepaalt dat de woning verkocht moet worden en dat de opbrengst na aflossing van de hypotheek en kosten gelijk verdeeld moet worden, met inachtneming van de vergoedingen aan de man.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
zaak-/rolnummer: C/09/675972 / HA ZA 24-991
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[de man]te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Dongelmans,
tegen
[de vrouw]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaten: mr. R. van Coolwijk en mr. N. Groen.

1.De kern van de zaak

1.1.
Partijen zijn voormalige echtgenoten van elkaar en twisten over de wijze van verdeling van (de overwaarde van) de echtelijke woning. In het echtscheidingsconvenant uit 2007 is overeengekomen dat de woning aan de man zal worden overgedragen, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Daar is geen uitvoering aan gegeven. De man woont sinds de echtscheiding in de woning en wil de woning nu verkopen aan een derde. Hij vindt dat hij recht heeft op de hele overwaarde en de vrouw vindt dat de helft van de overwaarde aan haar toekomt. De rechtbank oordeelt dat de overwaarde aan beide partijen in gelijke delen toekomt, met dien verstande dat de man eerst een bedrag van in totaal € 338.800,- ontvangt van de overwaarde in verband met de kosten die hij heeft gemaakt ter zake de woning en de aflossingen die hij heeft verricht op de hypotheekschuld.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2024, met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4,
- het tussenvonnis van 5 februari 2025, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 7,
- de brief van de advocaat van de man, met additionele producties 8 tot en met 10.
2.2.
Op 15 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.
2.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 23 april 1990 met elkaar getrouwd, aanvankelijk op huwelijkse voorwaarden, maar sinds 8 augustus 2005 was sprake van een gemeenschap van goederen.
3.2.
In de gemeenschap van goederen viel de echtelijke woning aan het adres [adres 1] in [woonplaats 1] (hierna: de woning).
3.3.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 23 mei 2007 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Onderdeel van deze beschikking is het door partijen opgestelde echtscheidingsconvenant. In het echtscheidingsconvenant is over de woning het volgende opgenomen:
  • “de man zal na de echtscheiding in de echtelijke woning blijven wonen.
  • De vrouw zal haar aandeel in de echtelijke woning op zo kort mogelijke termijn ten overstaan van notariskantoor [bedrijfsnaam] te [plaats 1] aan de man in eigendom overdragen, onder de voorwaarde dat de hypotheekverstrekker hypothecair ontslag verleent aan de vrouw.
  • Vanaf het moment van overdracht zal de man de kosten van de hypothecaire verplichting dragen, alsook alle overige met het gebruik van de echtelijke woning samenhangende lasten.
  • De echtelijke woning is op initiatief van beide partijen op 14 maart 2006 getaxeerd voor een bedrag van 680.000,-- euro.
  • De hypothecaire last van de woning bedraagt per ultimo 2005 680.700,-- euro.
  • Er is derhalve geen sprake van enige voor verdeling vatbare overwaarde van de woning.
  • De kosten samenhangende met de overdracht van de echtelijke woning zullen door partijen bij helfte worden voldaan.
  • De vrouw heeft jegens de man uit hoofde van de echtelijke woning geen aanspraak.
  • De man vrijwaart de vrouw vanaf het moment van de overdracht voor aanspraken van derden uit hoofde van lasten samenhangend met de echtelijke woning en de vrouw heeft op grond daarvan op de man een direct regresrecht voor zover zij toch door derden mocht worden aangesproken.”
3.4.
De vrouw is met de beide dochters van partijen eind 2006 verhuisd naar een woning die partijen samen hebben gekocht aan het adres [adres 2] in [plaats 1] . De man is in de woning blijven wonen.
3.5.
Op 26 mei 2014 heeft de vrouw de man gedagvaard en nakoming van verschillende afspraken uit het echtscheidingsconvenant gevorderd, onder andere ter zake het bedrijfspand dat ook in de gemeenschap van goederen viel. Partijen hebben tijdens de comparitie van partijen in die procedure verschillende afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 27 november 2014. Over de woning is in sub 8 van dat proces-verbaal het volgende opgenomen:
“Tussen partijen is niet in geschil dat de man alle lasten verbonden aan de voormalige echtelijke woning (waarin hij nu woonachtig is) voor zijn rekening neemt. In het geval de vrouw Box 3 belasting over haar aandeel in deze woning zal moeten voldoen zal de man ook deze kosten aan haar vergoeden. Partijen spreken af dat de man zich zal inspannen om binnen een maand na de eindafrekening van het bedrijfspand de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan en dat hij de vrouw van zijn pogingen daartoe adequaat op de hoogte zal stellen.”
3.6.
Op 16 oktober 2015 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten over verschillende aspecten van de echtscheiding. Over de woning is het volgende opgenomen:
“Tussen partijen is niet in geschil dat sub 8 van de overeenkomst die ter zitting d.d. 27 november 2014 is getroffen door hem zal worden nagekomen. Deze overeenkomst blijft onverminderd van kracht.”
3.7.
Op 30 maart 2016 hebben partijen wederom een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin over de woning dezelfde tekst is opgenomen als in de vaststellingsovereenkomst van 16 oktober 2015.
3.8.
De vrouw is niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld ontslagen en overdracht van (het aandeel van de vrouw in) de woning aan de man heeft niet plaatsgevonden. De man woont nog steeds in de woning.
3.9.
Op de woning rust een hypotheek ten gunste van ABN AMRO Bank. De huidige hypotheekschuld bedraagt € 450.000,-. De man heeft sinds de vrouw uit de woning is verhuisd een bedrag van € 230.700,- afgelost op de hypotheekschuld. Nu vinden geen periodieke aflossingen meer plaats.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
De man vordert – samengevat – om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om binnen een week na het ten deze te wijzen vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan het in de verkoop zetten van de woning bij makelaar [makelaar] in [plaats 2] , waaronder in ieder geval het invullen en ondertekenen van de verkoopopdracht, waarbij de man overlegt met die makelaar over de voortgang van de verkoop en de man in overleg met de makelaar ook de vraag- en laatprijs bepaalt, zonder inmenging van de vrouw, voorts het tekenen van de verkoopovereenkomst en ook het meewerken aan de levering van de woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag en voor iedere handeling dat de vrouw met het verrichten van enige handeling in gebreke blijft na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, met bepaling dat het ten deze te wijzen vonnis zo nodig in de plaats treedt van de ondertekening van de koopovereenkomst of de leveringsovereenkomst mocht de vrouw daarmede in gebreke blijven, (i)
primairzonder dat van de netto verkoopopbrengst van de woning enige betaling aan de vrouw behoeft te worden gedaan, en (ii)
subsidiairwaarbij dan rekening dient te worden gehouden met vergoedingsrechten van de man; en
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De man stelt primair dat hij aanspraak maakt op de volledige overwaarde van de woning en voert samengevat het volgende aan. De vrouw heeft geen nadeel gehad van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De man heeft na de echtscheiding namelijk alle kosten voor de woning gedragen en hij heeft bijgedragen aan de koop van een nieuwe woning voor de vrouw (aan het adres [adres 2] in [plaats 1] ). Van deze nieuwe woning heeft de vrouw bij verkoop de overwaarde ontvangen. Vervolgens heeft de vrouw in 2011 zelfstandig een andere woning kunnen kopen (aan het adres [adres 3] in [plaats 1] ). De man heeft daarnaast al verschillende bedragen aan de vrouw betaald in het kader van de echtscheiding. De vrouw heeft in het echtscheidingsconvenant ook afstand gedaan van enige aanspraak ter zake de woning en er is sprake van rechtsverwerking door de vrouw. Van rechtsverwerking is volgens de man sprake omdat de vrouw zelf in een procedure tussen partijen in 2014 vorderde dat de woning verkocht zou worden aan een derde waarbij de overwaarde aan de man zou toekomen.
4.3.
De man stelt subsidiair dat als de vrouw naar het oordeel van de rechtbank wel aanspraak maakt op een deel van de overwaarde, bij verdeling van de overwaarde eerst rekening wordt gehouden met aan hem toekomende vergoedingsrechten. De man stelt namelijk dat hij na de echtscheiding alle kosten voor de woning heeft voldaan, en hij vindt dat de vrouw daar dan voor de helft aan moet bijdragen.
4.4.
De vrouw vindt dat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen en dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
In reconventie
4.5.
De vrouw vordert – samengevat – om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om binnen een week na het ten deze te wijzen vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan het in de verkoop zetten van de woning, bij een nader te bepalen makelaar, waaronder in ieder geval het invullen en ondertekenen van de verkoopopdracht, waarbij de vrouw overlegt met die makelaar over de voortgang van de verkoop en de vrouw in overleg met de makelaar ook de vraag- en laatprijs bepaalt, zonder inmenging van de man, alsmede te veroordelen tot het tekenen van de verkoopovereenkomst met de koper en te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning via de notaris aan een derde binnen de door de notaris te stellen termijn;
II. te bepalen dat het ten deze te wijzen vonnis zo nodig in de plaats treedt van de medewerking van de man aan de ondertekening van de koopovereenkomst en/of leveringsovereenkomst bij de notaris in het geval de man binnen zeven dagen na betekening in gebreke blijft ter zake de nakoming van het vonnis;
III. de man te veroordelen eraan mee te werken dat de verkoopopbrengst van de woning verminderd met de nog openstaande hypothecaire geldlening, makelaarskosten en notariële kosten aan partijen, ieder voor de helft wordt voldaan;
IV. de man te veroordelen tot nakoming van het onder I en III gevorderde onder straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de man in gebreke blijft na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
V. voor recht te verklaren dat de lening bij de Personal Holding van de man groot € 450.000,- volledig voor rekening en risico van de man komt en daarmee geen rekening wordt gehouden bij verdeling van de verkoopopbrengst van de woning en dat de vrouw niet gehouden is om bij te dragen aan deze schuld en dat de vrouw geen bedrag aan de man ter zake deze schuld behoeft te voldoen;
VI. dan wel een zodanig beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
met compensatie van de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
4.6.
De vrouw stelt dat zij aanspraak maakt op de helft van de overwaarde van de woning en legt daaraan kort gezegd het volgende ten grondslag. De woning is sinds de echtscheiding niet verdeeld omdat ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld niet heeft plaatsgevonden. Verdeling dient dus alsnog plaats te vinden, waarbij de vrouw aanspraak maakt op de helft van de overwaarde omdat zij sinds de echtscheiding altijd mede-eigenaar is gebleven van de woning.
4.7.
De man vindt dat de vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen en dat de vrouw in reconventie moet worden veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie en in reconventie
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
Verdeling overwaarde in gelijke delen
5.2.
Beide partijen stellen dat zij samen eigenaar zijn van de woning en dat de woning nog niet is verdeeld. Het uitgangspunt is dat voormalig echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap (artikel 1:100 BW) en in evenredigheid van hun aandelen in voordelen meedelen die het gemeenschappelijk goed oplevert (artikel 3:172 BW). Daaronder wordt begrepen de waardestijging van de woning. Volgens dit uitgangspunt komt de overwaarde van de woning in beginsel aan beide partijen in gelijke delen toe. Van dit uitgangspunt kan echter worden afgeweken als (i) anders is overeengekomen of (ii) sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waarin verdeling in gelijke delen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [1]
5.3.
De man stelt dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt van verdeling in gelijke delen. Hij heeft in 2006 bijgedragen aan een nieuwe woning voor de vrouw en de kinderen na de echtscheiding en de vrouw heeft geen of weinig nadeel ondervonden van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Deze omstandigheid acht de rechtbank in dit geval echter van onvoldoende zwaarwegend belang om aan te nemen dat verdeling in gelijke delen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank licht dit toe.
5.4.
De vrouw voert aan dat zij daarna wel nadeel heeft ondervonden van de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij betoogt dat ze sinds 2017 een woning heeft moet huren, omdat ze geen woning kon kopen. Daarnaast is in ieder geval gebleken dat de vrouw wel belang hechtte aan het ontslag uit de hoofdelijkheid en dat zij daarop heeft aangedrongen, zoals blijkt uit de procedure die zij in 2014 is gestart tegen de man en de daaropvolgend gesloten vaststellingsovereenkomsten. Telkens is de afspraak herhaald dat zij zou worden ontslagen uit de hoofdelijkheid en is afgesproken dat de man zich daarvoor zou inspannen. De man heeft toegelicht dat dit niet is gelukt omdat hij een schuld heeft aan zijn ‘personal holding’, waardoor de bank niet wil meewerken aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat de man geen uitvoering heeft kunnen geven aan deze afspraak, kan de vrouw dus niet worden aangerekend.
5.5.
Daarnaast stelt de man dat hij sinds de echtscheiding alle kosten voor onderhoud en verbouwingen van de woning heeft gedragen. Dat maakt verdeling in gelijke delen naar het oordeel van de rechtbank echter niet naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Partijen hadden namelijk ook afgesproken dat de man deze kosten zou dragen. De door de man betaalde kosten ter zake de woning zullen door de rechtbank bovendien wel in aanmerking worden genomen bij de verdeling van de overwaarde in verband met de subsidiaire vordering van de man, zoals vanaf rechtsoverweging 5.10 van dit vonnis aan bod komt.
5.6.
De stelling van de man dat hij in het kader van de echtscheiding al bedragen heeft betaald aan de vrouw, acht de rechtbank ook niet van voldoende zwaarwegend belang om af te wijken van het uitgangspunt van verdeling in gelijke delen. De eerder door de man aan de vrouw betaalde bedragen hielden namelijk verband met andere elementen van de echtscheiding, zoals het bedrijfspand en een pensioenvoorziening, en staan los van de woning. De man stelt niet dat hij voor (de overwaarde van) de woning al een vergoeding aan de vrouw heeft betaald en dat volgt ook niet uit het echtscheidingsconvenant, waarin is vastgelegd dat er geen voor verdeling vatbare overwaarde van de woning was.
5.7.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geen afstand gedaan van haar aanspraak op de overwaarde. Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant en daarna in de vaststellingsovereenkomsten ervan uitgegaan dat de vrouw zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid onder overdracht van de woning aan de man. Dat is niet gebeurd. In het echtscheidingsconvenant gingen partijen er ook van uit dat geen overwaarde was te verwachten, maar die situatie is nu (naar verwachting van partijen) anders. Partijen hebben niet voorzien in de huidige situatie en zijn daaromtrent niets overeengekomen. De vrouw heeft dus ook geen afstand gedaan van haar aanspraak op de overwaarde in deze (onvoorziene) situatie.
5.8.
Ook het beroep van de man op rechtsverwerking slaagt niet. De vrouw heeft toegelicht dat haar stellingname in de procedure in 2014, dat de woning moest worden verkocht en eventuele overwaarde naar de man zou gaan, gezien moet worden in het licht van die hele procedure, waarin ook andere aspecten van de echtscheiding speelden (zoals de verkoop van het bedrijfspand). Uiteindelijk heeft deze procedure geleid tot een vaststellingsovereenkomst waarin (net zoals in het echtscheidingsconvenant) niet is voorzien in de huidige situatie, maar is herhaald dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen. Uit de stellingname van de vrouw destijds en de daarna gesloten vaststellingsovereenkomst blijkt dus niet dat zij geen aanspraak meer wenste te maken op de overwaarde als ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet zou plaatsvinden. Dat veel tijd is verstreken sinds de echtscheiding en de laatste vaststellingsovereenkomst, is niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen.
5.9.
In deze omstandigheden acht de rechtbank het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat het wettelijke uitgangspunt van verdeling in gelijke delen wordt gevolgd. Ook blijkt niet dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt, dat de vrouw haar recht heeft verwerkt of dat de vrouw anderszins afstand heeft gedaan van enige aanspraak op de overwaarde. De rechtbank neemt dus bij de verdere beoordeling als uitgangspunt dat de overwaarde van de woning in gelijke delen tussen partijen wordt verdeeld, maar met inachtneming van de hierna te bespreken vergoedingen die aan de man toekomen.
Vergoedingsrechten voor investeringen in en onderhoud van de woning
5.10.
De man vordert subsidiair dat als wordt uitgegaan van verdeling van de overwaarde in gelijke delen, rekening moet worden gehouden met vergoedingsrechten van de man. De man stelt dat hij sinds oktober 2006 alle kosten voor de woning heeft voldaan, waaronder voor onderhoud, verbouwingen en verbeteringen. De man heeft een lijst overgelegd van deze uitgaven van in totaal € 216.200,-, tezamen met verschillende facturen en offertes. De man acht het redelijk dat de vrouw voor de helft van dit bedrag bijdraagt, omdat de vrouw nu (alsnog) aanspraak maakt op de helft van voordelen die de woning opleveren.
5.11.
De rechtbank stelt voorop dat omdat partijen ieder voor de helft tot de woning gerechtigd zijn, zij ook ieder voor de helft moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de woning zijn verricht (artikel 3:172 BW). Bovendien dienen partijen zich (als deelgenoten) jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW en artikel 6:2 BW). In beginsel geldt dat partijen enkel gezamenlijk bevoegd zijn tot het verrichten van handelingen ten behoeve van de woning, tenzij partijen iets anders afspreken. In dat kader is dus van belang of de man de uitgaven bevoegdelijk heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en licht dat toe.
5.12.
Partijen gingen er bij de echtscheiding van uit dat de woning aan de man zou worden overgedragen, in welk verband is afgesproken dat de man alle kosten voor zijn rekening zou nemen. De vrouw heeft zich daarna afzijdig gehouden van de (gezamenlijke) woning en het beheer daarvan. Feitelijk zijn partijen naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgegaan dat de man zelfstandig het beheer met betrekking tot de woning voerde. In het licht van deze omstandigheden en het feit dat de vrouw nu alsnog aanspraak maakt op de helft van de overwaarde, kan de vrouw de man niet tegenwerpen dat hij geen toestemming heeft gevraagd voor het doen van deze uitgaven en ook niet dat de man alle kosten voor zijn rekening zou nemen. De vrouw dient dus voor de helft bij te dragen tot deze uitgaven. De vrouw voert aan dat niet blijkt dat de uitgaven hebben geleid tot waardevermeerdering van de woning, maar dat is niet doorslaggevend omdat zij als deelgenoot gehouden is om voor de helft bij te dragen tot de hiervoor bedoelde uitgaven ongeacht of de uitgaven hebben geleid tot waardevermeerdering. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen bevoegdelijk verricht én ten behoeve van het gemeenschappelijk goed.
5.13.
Voor de hoogte en de onderbouwing van de uitgaven gaat de rechtbank uit van de door de man overgelegde specificatie. De door de man aangevoerde posten zijn voldoende specifiek en deels onderbouwd met facturen en offertes. Bovendien ligt het voor de hand dat de man de afgelopen jaren kosten heeft gemaakt voor (onderhoud van) de woning. De vrouw heeft ook niet betwist dat onderhoud is gepleegd en verbouwingen hebben plaatsgevonden. In deze omstandigheden en gezien het feit dat partijen zich jegens elkaar moeten gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, kan van de man niet worden verwacht dat hij nu achteraf uitgebreid rekening en verantwoording aflegt. De vrouw betoogt dat uit de door de man overgelegde lijst, facturen en offertes niet blijkt dat en wat is betaald, maar zij kan naar het oordeel van de rechtbank in het kader van het voorgaande niet volstaan met de (enkele) betwisting dat de kosten daadwerkelijk zijn voldaan. De rechtbank zal dus bepalen dat de helft van de gemaakte kosten, een bedrag van € 108.100,-, verrekend moet worden bij de verdeling van de overwaarde van de woning.
5.14.
De vrouw stelt dat enige aanspraak op vergoedingsrechten van de man zijn verjaard. Dit verweer slaagt niet. De vrouw heeft niet toegelicht welke verjaringstermijn geldt en vanaf welk moment een mogelijke verjaring is gaan lopen. De man vordert blijkens de subsidiaire vordering zoals opgenomen in de dagvaarding geen betaling van de vergoeding van de vrouw, maar dat rekening wordt gehouden met de vergoeding bij vaststelling van de wijze van de verdeling van de overwaarde van de woning. De vordering van de man betreft dus de verdeling van de overwaarde van de woning, welke verdeling tot heden nog niet is vastgesteld. Van verjaring van de verrekening van deze vergoeding bij verdeling van de overwaarde van de woning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Vergoeding aflossingen hypotheekschuld
5.15.
Vast staat dat de man na de echtscheiding een bedrag van € 230.700,- van de gezamenlijke hypotheekschuld heeft afgelost. De vrouw, althans haar advocaat, heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat als wordt uitgegaan van verdeling van de overwaarde in gelijke delen het reëel is om uit te gaan van de hypotheekschuld zoals genoemd in het echtscheidingsconvenant. Daaruit leidt de rechtbank af dat de vrouw erkent dat de aflossingen van de man op die hypotheekschuld in de verrekening worden betrokken. Zoals hiervoor overwogen maakt de vrouw in beginsel aanspraak op de helft van de overwaarde. De rechtbank zal dus bepalen dat de aflossing door de man ten bedrage van
€ 230.700 verrekend moet worden bij de verdeling van de overwaarde van de woning.
Wijze van verdeling en ‘spoorboekje’ verkoop woning
5.16.
De rechter die de verdeling vaststelt of de wijze van verdeling gelast, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben verzocht en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. De rechtbank zal de wijze van verdeling vaststellen zoals weergeven in het dictum van dit vonnis, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende.
5.17.
Beide partijen vorderen dat zij zelfstandig het verkoopproces van de woning met de makelaar mogen afstemmen en afwikkelen. Omdat de rechtbank zal bepalen dat de overwaarde tussen partijen wordt verdeeld, hebben zij beide belang bij het realiseren van een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst. Daarom zullen beide partijen in gelijke mate inspraak krijgen in het verkoopproces.
5.18.
De man heeft gevorderd dat als verkoopmakelaar wordt ingeschakeld [makelaar] te [plaats 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) de vrouw gezegd dat zij daar geen bezwaar tegen heeft als beide partijen inspraak krijgen in het verkoopproces.
5.19.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen vastgesteld dat de schuld van de man aan zijn ‘personal holding’ los staat van de woning en een persoonlijke schuld betreft. Met deze schuld zal dus geen rekening worden gehouden bij de verdeling. De door de vrouw ter zake deze schuld gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen, omdat zij bij toewijzing van die vordering geen zelfstandig belang (meer) heeft. Wel wordt rekening gehouden met de hypotheekschuld aan ABN AMRO Bank van € 450.000,- waarover tussen partijen geen discussie bestaat.
5.20.
In de dagvaarding heeft de man opgenomen dat de makelaar een vraagprijs van € 1.600.000,- heeft genoemd. De rechtbank gaat er dus van uit dat geen sprake zal zijn van een verkoopprijs die lager is dan de optelsom van de hypotheekschuld van € 450.000 en de aan de man toekomende vergoedingen van (€ 108.100 en € 230.700=) € 338.800.
5.21.
De rechtbank zal de over en weer gevorderde dwangsommen afwijzen. Beide partijen willen dat de woning wordt verkocht en hebben daar belang bij. Niet gebleken is dat een van beide partijen geen medewerking zal verlenen.
Proceskosten
5.22.
De man vordert veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten (in conventie en in reconventie) tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

in conventie en in reconventie
De rechtbank
6.1.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap ter zake de woning als volgt vast:
6.1.1.
de woning zal worden verkocht aan een derde. Partijen geven binnen twee weken na heden gezamenlijk aan makelaar [makelaar] te [plaats 2] (hierna: de makelaar) opdracht tot verkoop van de woning. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
6.1.2.
partijen zullen de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waarbij de man (in ieder geval) zal zorgdragen voor het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
6.1.3.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van de makelaar de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum, althans de feitelijke leveringsdatum, de leveringsakte. De levering zal minimaal drie maanden na het ondertekenen van de koopovereenkomst plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
6.1.4.
partijen dragen ieder de helft van de kosten van de makelaar, van de notaris en van de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning;
6.1.5.
partijen zullen uit de verkoopopbrengst van de woning de hypothecaire geldlening bij ABN AMRO Bank van € 450.000,- aflossen en de makelaarskosten en notariskosten voldoen. Van het overblijvende bedrag krijgt de man eerst een bedrag van € 338.800,- in verband met de tussen partijen te verrekenen vergoedingen. Het alsdan resterende bedrag zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld. In het onwaarschijnlijke geval dat sprake is van een tekort (een onderwaarde), moeten partijen ieder de helft van dit tekort betalen;
6.1.6.
wanneer een van partijen niet binnen de hiervoor genoemde termijnen zijn of haar medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning, treedt dit vonnis in de plaats van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat de man of vrouw opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.
type: 3557

Voetnoten

1.HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1393, r.o. 3.3.2.