ECLI:NL:RBDHA:2025:8922
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op basis van het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor een onrechtmatige behandeling in Kroatië, waaronder illegale pushbacks en ontoereikende opvangcapaciteit. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond is, omdat hij niet voldoende heeft aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de situatie in Kroatië, zoals beschreven in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, niet zodanig is dat eiser een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is genomen en voldoende is gemotiveerd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.