ECLI:NL:RBDHA:2025:8937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
NL25.9139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de meerderjarigheid van een asielzoeker op basis van leeftijdsregistratie en bewijsvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiseres, die stelt dat zij op 14 juli 2007 is geboren en dus minderjarig is, is in het besluit van 30 januari 2025 door de minister als meerderjarig aangemerkt. De rechtbank heeft op 9 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiseres meerderjarig is, op basis van de registratie in Italië, waar zij op 1 januari 2004 is geregistreerd. Eiseres heeft geen overtuigende verklaring kunnen geven voor de afwijkende geboortedatum en de minister heeft voldoende onderzoek gedaan naar de registratie in Italië. De rechtbank oordeelt dat de minister het vermoeden van minderjarigheid voldoende heeft ontzenuwd, onder andere door de vals bevonden doopakte van eiseres en de tegenstrijdige verklaringen over haar leeftijd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de minister terecht is uitgegaan van de geboortedatum 1 januari 2004. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9139

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiseres,

(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het feit dat de minister in het besluit van 30 januari 2025 - waarin eiseres haar asielaanvraag wordt ingewilligd - uitgaat van de meerderjarigheid van eiseres.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. Eveneens was ter zitting aanwezig de voogd (Nidos) van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister ten onrechte haar geboortedatum heeft bepaald op 1 januari 2004. Eiseres stelt te zijn geboren op 14 juli 2007, wat zou betekenen dat zij ten tijde van haar asielaanvraag 16 jaar oud en daarmee minderjarig was.
4.1.
In dat kader stelt eiseres dat onweersproken is gebleven dat eiseres in het aanmeldgehoor AMV heeft verklaard dat zij in Italië in een opvanglocatie voor minderjarigen heeft gezeten. Daarnaast heeft eiseres een (plausibele) verklaring gegeven waarom er in Italië een andere geboortedatum aan haar is gekoppeld. Eiseres was zeeziek en verward toen zij in Italië aankwam en heeft voor zover zij weet zelf geen geboortedatum opgegeven; ze weet door die zeeziekte althans niet meer wat er tijdens de registratie in Italië gebeurd is. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de minister zorgvuldig heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd welk gewicht hij aan de registratie in Italië toekent en waarom. Voorts is evenmin in de beoordeling betrokken dat eiseres nog altijd onder toezicht staat van Nidos. Eiseres heeft een verklaring van haar voogd overgelegd, die op basis van haar deskundigheid en ervaringen met eiseres van oordeel is dat de vaardigheden van eiseres niet passen bij een volwassene, maar bij een puber.
4.2.
Verder wijst eiseres er op dat de conclusie van de Afdeling vreemdelingenpolitie, identificatie en mensenhandel (AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) haaks op elkaar staan. Opvallend is dat de lichamelijke kenmerken waar AVIM diens oordeel op baseert niet weersproken worden door de beschrijving van de lichamelijke kenmerken die de hoormedewerker in het aanmeldgehoor AMV benoemt. De overige lichamelijke kenmerken die de hoormedewerker in het aanmeldgehoor benoemt – zoals een ‘een volle bos donker haar’, ‘een gemiddelde lengte’, ‘een neuspiercing’, ‘lange nagels’, ‘meerdere oorbellen in beide oren’, en ‘opvallende moedervlekken’ – kunnen naar de mening van eiseres op geen enkele wijze de conclusie dat eiseres meerderjarig is dragen. Hetzelfde geldt voor het gedrag van eiseres. AVIM en IND spreken over dezelfde gedragingen maar komen tot andere conclusies. Daarbij wordt opgemerkt dat de minister niet heeft geconcretiseerd op basis waarvan nu exact tot evidente meerderjarigheid is geconcludeerd. Dit maakt de schouw door IND niet inzichtelijk. Met betrekking tot de verklaringen die de minister relevant heeft gevonden voor de conclusie dat eiseres als meerderjarig gezien diende te worden merkt eiseres op dat in zijn geheel onduidelijk is hoe de minister op basis van die verklaringen tot een andere conclusie komt. Bovendien werpt de vraag zich op of eiseres bij de schouw tijdens het aanmeldgehoor wel een eerlijke kans heeft gehad, nu de hoormedewerker tijdens de schouw reeds op de hoogte was van de resultaten van het onderzoek in Italië.
5. De minister is van mening dat terecht is uitgegaan van de geboortedatum 1 januari 2004. In de eerste plaatst overweegt de minister dat er twijfel is over de door eiseres opgegeven leeftijd. De tegenstrijdige schouwen van de AVIM (minderjarig) en van de IND (meerderjarig) en de omstandigheid dat eiseres geen identificerende documenten bij haar aanvraag heeft ingediend, geven hier aanleiding toe. Daar komt bij dat de verklaringen van eiseres over haar leeftijd niet samenhangend en aannemelijk zijn. In dat kader wijst de minister op het feit dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat zij zeven jaar oud was toen ze in Eritrea voor het eerst naar school ging en dat ze drie jaar later met school is gestopt. Tegelijkertijd heeft eiseres tijdens het aanvullend gehoor verklaard dat ze dertien jaar oud was toen ze stopte met school. Eiseres heeft bovendien een doopakte overgelegd waarop de door haar gestelde geboortedatum staat vermeld, maar deze akte is vals bevonden door Bureau Documenten. Deze tegenstrijdige verklaringen doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres.
5.1.
Omdat er twijfel bestond over de opgegeven leeftijd, is er nader onderzoek verricht door navraag te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Uit het Eurodac-systeem bleek namelijk dat eiseres daar op 24 juni 2023 was geregistreerd. De Italiaanse autoriteiten hebben op 8 november 2023 laten weten dat eiseres daar is geregistreerd met de geboortedatum 1 januari 2004. De minister mag voorts gewicht toekennen aan het feit dat eiseres in Italië is geregistreerd met de geboortedatum 1 januari 2004. Te meer nu eiseres geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de afwijkende registratie in Italië. In het licht van bovenstaande is het vermoeden van minderjarigheid ten aanzien van eiseres volgens de minister voldoende ontzenuwd. De minister verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 oktober 2024 [1] en Werkinstructie 2025/1.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat in het geval dat minderjarigheid wordt gesteld door de vreemdeling en er twijfel bestaat over de leeftijd van een vreemdeling, een presumptie van minderjarigheid geldt. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] volgt dat het in die gevallen aan de minister is om dat vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank is van oordeel dat de minister daarin is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Los van de vraag in hoeverre de waarnemingen die bij de schouw door de IND medewerker zijn gedaan de conclusie van meerderjarigheid kunnen dragen, had de minister ook zonder deze schouw in het licht van de registratie in Italië aanleiding om te twijfelen aan de leeftijd van eiser. De minister heeft daarom nader onderzoek heeft gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat het resultaat van dit onderzoek zeer summier is en geen inzichten biedt anders dan dat eiseres in Italië inderdaad geregistreerd is onder de geboortedatum 01-01-2004, dat dit enkel gebaseerd is op de verklaring van eiseres en dat er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden.
6.2.
Uit de genoemde Afdelingsjurisprudentie volgt dat als aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, de minister zich moet laten informeren over de omstandigheden waaronder deze verklaring is afgelegd. Het antwoord van de Italiaanse autoriteiten geeft in dit geval geen informatie over de manier waarop en de omstandigheden waaronder de Italiaanse autoriteiten tot de vaststelling van de geboortedatum van 1 januari 2004 zijn gekomen. Dat betekent dat aan de registratie op zichzelf geen doorslaggevend gewicht mag worden toegekend.
6.3.
In dit geval is dat ook niet gebeurd. Er zijn namelijk ook andere feiten en omstandigheden betrokken bij het bepalen van de leeftijd. De verklaringen van eiseres dat de registratie in Italië onjuist is geven weinig inzicht over hoe het kan dat in Italië de verkeerde geboortedatum is genoteerd. Zij verklaart alleen dat zij onderweg naar Italië zeeziek is geworden en zij zich – zoals zij ter zitting verklaarde – de dag na aankomst toen zij werd gehoord nog steeds ziek voelde en niet meer weet wat zij heeft verklaard en hoe het precies is gegaan. Verder is van belang dat door eiseres ter onderbouwing van de door haar gestelde geboortedatum een doopakte is overgelegd. Deze doopakte is echter vals bevonden. En hoewel die doopakte geen bevestiging van de door de minister gestelde meerderjarigheid bevat, mag de valsheid wel worden betrokken bij de vraag of de minister het vermoeden van minderjarigheid heeft ontzenuwd. In dat verband heeft de minister terecht gesteld dat het feit dat zij een valse doopakte heeft overgelegd zwaar in het nadeel van eiseres pleit. Temeer nu eiseres geen overtuigende verklaring heeft voor die vals bevonden doopakte. Dat de akte door haar moeder is geregeld en zij daar dus verder niets aan kan doen is daarvoor onvoldoende. Gelet op al deze omstandigheden heeft minister het vermoeden van minderjarigheid voldoende gemotiveerd ontzenuwd.
6.4.
Dat de voogd van eiseres heeft verklaard – en ter zitting heeft herhaald – dat het gedrag van eiseres overeenkomt met dat van andere 17-jarigen legt gelet op de onder 6.3 genoemde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal voor een andersluidende conclusie.
6.5.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en verweerder terecht is uitgegaan van de geboortedatum 1 januari 2004.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat gelet hierop geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.