ECLI:NL:RBDHA:2025:8964
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard. De rechtbank heeft ook ambtshalve de vraag beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De minister heeft ter zitting aangegeven dat eiser op of omstreeks 3 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, en de gemachtigde van eiser heeft laten weten dat zij sinds de beschikking van 13 februari 2025 geen contact meer heeft gehad met eiser.
Gezien deze omstandigheden en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, concludeert de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland. Daarom heeft eiser geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is op 6 maart 2025 openbaar gemaakt.