ECLI:NL:RBDHA:2025:8964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.7210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard. De rechtbank heeft ook ambtshalve de vraag beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De minister heeft ter zitting aangegeven dat eiser op of omstreeks 3 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, en de gemachtigde van eiser heeft laten weten dat zij sinds de beschikking van 13 februari 2025 geen contact meer heeft gehad met eiser.

Gezien deze omstandigheden en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, concludeert de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland. Daarom heeft eiser geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is op 6 maart 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7210
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6. Ter zitting heeft de minister aangegeven dat eiser op of omstreeks 3 maart 2025 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De minister heeft een afschrift van de MOB-melding van het COA geüpload in het digitale dossier.
7. De gemachtigde van eiser heeft op 3 maart 2025 laten weten dat zij sinds de beschikking van 13 februari 2025 geen contact meer heeft gehad met eiser en dat zij daarom niet op zitting zal verschijnen.
8. Gelet op deze omstandigheden en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft dan ook geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662 en 19 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5282.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.