ECLI:NL:RBDHA:2025:8966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.7889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn asielaanvraag en ongegrondverklaring beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 12 februari 2025, waarin de overdrachtstermijn van de eiser werd verlengd tot 18 maanden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit was eerder door de rechtbank Rotterdam in een uitspraak van 6 januari 2025 in rechte vast komen te staan.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waarbij de eiser aanvoerde dat er geen bewijs was dat hij ondergedoken was. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minister terecht had gesteld dat de eiser ondergedoken was, omdat hij niet aanwezig was op de afgesproken ophaaltijd voor zijn overdracht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de verplichtingen van de eiser om mee te werken aan de overdracht en de gevolgen van het niet meewerken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd om de eiser op de hoogte te stellen van de overdracht, maar dat de eiser niet is verschenen. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de verlenging van de overdrachtstermijn terecht was.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 maart 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7889
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de overdrachtstermijn van eiser verlengd tot 18 maanden.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bij besluit van 5 december 2025 heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 6 januari 2025 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 5 december 2025 staat daarmee in rechte vast.
3. In het bestreden besluit van 12 februari 2025 heeft de minister de overdrachtstermijn verlengd overeenkomst artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening1 vanwege onderduiken.
4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van 12 februari 2025. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013.
6. Eiser stelt in beroep dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat hij is ondergedoken.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te frustreren.2
8. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 30 januari 2025 is gewezen op zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht en wat de consequenties kunnen zijn als hij niet meewerkt. Tijdens dit gesprek is onder andere aangegeven dat eiser op de dag voor de overdracht en op de dag van de overdracht op zijn kamer op het centrum moet blijven zodat de ophaaltijd aan hem kan worden medegedeeld en dat hij de nacht voorafgaand aan de overdracht op zijn kamer moet overnachten, omdat hij de volgende ochtend met zijn bagage gereed moet staan voor vervoer door DV&O naar Schiphol. Verder is aangegeven dat als eiser niet meewerkt hij het risico loopt dat de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeschort. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij het begrijpt.
9. De rechtbank stelt verder vast dat eiser bij e-mail van 10 februari 2025 is geïnformeerd over de geplande overdracht op 12 februari 2025. Tevens heeft de DT&V op 10 februari 2025 en op 11 februari 2025 geprobeerd om eiser telefonisch te bereiken. Op 11 februari 2025 is het COA op eisers kamer geweest om de ophaaltijd door te geven. Eiser was zowel om 15:15 uur als om 21:15 uur niet aanwezig. Er is een brief met de ophaaltijd achtergelaten bij de receptie. De minister heeft hiermee aangetoond dat zij alles in het werk heeft gesteld om eiser op de hoogte te brengen van zijn vlucht en daarmee verband houdende ophaaltijd. Eiser had dus redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de ophaaltijd en is niet verschenen. Dit blijkt ook uit het formulier tijdelijk buiten bereik autoriteiten (TBBA-formulier) waarin staat dat eiser op het ophaaltijdstip, 6:28 uur ’s ochtends, niet aanwezig was op zijn kamer of waarneembaar door de autoriteiten elders op het COA-terrein. Eiser heeft zich op de dag van de vlucht niet gemeld.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, gelet op het voorgaande, zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser was ondergedoken en is de overdrachtstermijn terecht verlengd.
2 Volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo tegen Duitsland van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.