ECLI:NL:RBDHA:2025:8966
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging overdrachtstermijn asielaanvraag en ongegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 12 februari 2025, waarin de overdrachtstermijn van de eiser werd verlengd tot 18 maanden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit was eerder door de rechtbank Rotterdam in een uitspraak van 6 januari 2025 in rechte vast komen te staan.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waarbij de eiser aanvoerde dat er geen bewijs was dat hij ondergedoken was. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minister terecht had gesteld dat de eiser ondergedoken was, omdat hij niet aanwezig was op de afgesproken ophaaltijd voor zijn overdracht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de verplichtingen van de eiser om mee te werken aan de overdracht en de gevolgen van het niet meewerken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd om de eiser op de hoogte te stellen van de overdracht, maar dat de eiser niet is verschenen. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de verlenging van de overdrachtstermijn terecht was.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 maart 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.