ECLI:NL:RBDHA:2025:8968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot België

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat België volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard.

Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België, omdat er systeem gerelateerde tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van fundamentele tekortkomingen die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat de Belgische autoriteiten in staat zijn om de grondrechten van asielzoekers te waarborgen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5759
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Coenen),

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van België nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser stelt dat de minister niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België, omdat er sprake is van systeem gerelateerde tekortkomingen van de opvangvoorzieningen. Eiser is een niet-kwetsbare alleenstaande man die geen toegang krijgt tot opvang. Ondanks dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 13 maart 20242 heeft geoordeeld dat de enkele schending van de opvangverplichting onvoldoende is voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is eiser van mening dat er wel sprake is van schending van artikel 3 EVRM en een fundamenteel systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Hierbij verwijst eiser op het AIDA-rapport, update 2023, een nieuwsbericht van ECRE van 5 februari 2025,3 en MK-uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 5 december 2024,4 een inbreukprocedure van de Europese Commissie van 26 januari 2023 en verschillende Interim measures van het EHRM. Verder kreeg eiser, nadat hij in 2024 een opvolgende aanvraag indiende, geen opvang. Hij kreeg alleen een brief mee met (noodopvang)adressen en hij belandde op straat. Tot slot, wijst eiser op de antwoorden van de minister van 29 november 2024 op de vragen van de Afdeling, waaruit de actuele stand van zaken met betrekking tot de opvang blijkt. Ter zitting is gebleken dat de Afdeling op 14 januari 2025 aanvullende vragen heeft gesteld aan de minister. Eiser verzoekt daarom om aanhouding en om de uitspraak van de Afdeling af te wachten.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Belgische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.5 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan België, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Belgische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. In de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. De Afdeling erkent dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie, maar is van oordeel dat de schending van opvangverplichtingen onvoldoende is voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Verder blijkt uit de berichtgeving dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop.
3 https://ecre.org/belgium-new-government-presents-strictest-migration-policy-ever-%E2%80%95- highest-number-of-asylum-applications-for-a-decade-%E2%80%95-reception-crisis-continues-amid- decrease-in-lo/.
5 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
6 Arrest Jawo, punten 91-92.
8. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eiser niet met objectieve bronnen aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van fundamentele en/of systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in België die de bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid als hier bedoeld bereikt. Eiser heeft geen nieuwe informatie overgelegd die maakt dat de feitelijke uitgangspunten die ten grondslag zijn gelegd aan de uitspraak van de Afdeling inmiddels zijn gewijzigd. Uit het rapport van AIDA (2023 update) wordt melding gemaakt van een wachtlijst door het bestaan van een tekort aan opvangplekken die niet een langere wachttijd oplevert dan die waarvan de Afdeling uit is gegaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling in voornoemde uitspraak over de opvangvoorzieningen in België. De Afdeling heeft ook kennis genomen van de Interim measures van het EHRM. Dat eiser van mening is dat een noodopvang niet beschouwd kan worden als een voldoende oplossing, doet niet af aan het oordeel van de Afdeling hierover.
9. Uit de antwoorden van 29 november 2024 van de minister op de vragen die de Afdeling heeft gesteld – in welke antwoorden de actuele stand van zaken met betrekking tot de opvang in België wordt weergegeven – blijkt niet van een verslechterd beeld van de opvangsituatie in België. Hieruit blijkt juist dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig zijn en opvangplekken blijven creëren. Voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen die op de wachtlijst staan voor toegang tot reguliere opvang, is nog altijd nood- en daklozenopvang beschikbaar. In de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats 's- Hertogenbosch, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze vorm van opvang buiten beschouwing te laten, Het gaat om tijdelijke opvang (gedurende de periode dat een vreemdeling op de wachtlijst staat), waarbij de minister kan worden gevolgd dat een vreemdeling daarmee niet in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zoals bedoeld in het arrest Jawo, terecht komt.
10. De rechtbank ziet vanwege bovenstaande geen aanleiding om de uitspraak van de Afdeling af te wachten in de zaak, die op 10 december 2024 ter zitting is behandeld. Ook de aanvullende vragen die door de Afdeling zijn gesteld op 14 januari 2025 maakt dit niet anders. Indien eiser na de overdracht problemen ervaart of vindt dat België zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in België te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
11. Ook eisers persoonlijke ervaringen leiden niet tot een ander oordeel. Eiser stelt dat hij, nadat hij een opvolgende aanvraag indiende in 2024, geen opvang ontving en op straat belandde. De rechtbank overweegt in dit verband dat op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn de materiële opvangvoorzieningen kunnen worden beperkt. Uit de eerdergenoemde Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 volgt dat asielzoekers kunnen klagen bij de Belgische autoriteiten wanneer zij geen opvang ontvangen totdat hun asielaanvraag ontvankelijk is verklaard. Niet is gebleken dat eiser heeft geklaagd bij de Belgische autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan België. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.