ECLI:NL:RBDHA:2025:8968
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot België
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat België volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard.
Eiser betoogt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België, omdat er systeem gerelateerde tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van fundamentele tekortkomingen die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat de Belgische autoriteiten in staat zijn om de grondrechten van asielzoekers te waarborgen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.