ECLI:NL:RBDHA:2025:8985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL24.49412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Senegal

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een visum kort verblijf voor het doel 'familiebezoek' aan zijn vader. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag afgewezen op 14 mei 2024, met als reden dat er redelijke twijfel bestond over de tijdige terugkeer van eiser naar Senegal. Eiser, van Senegalese nationaliteit, heeft op 30 april 2024 een visum aangevraagd voor de periode van 24 juni 2024 tot en met 22 juli 2024. De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende sociale en economische binding heeft met Senegal. Eiser heeft aangevoerd dat hij een belangrijke rol speelt in zijn gezin en dat hij een baan heeft als automechanicus, maar de rechtbank concludeert dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over een duurzaam inkomen beschikt. De rechtbank wijst erop dat de minister de hoorplicht in de bezwaarfase terecht heeft genegeerd, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49412
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een visum kort verblijf voor eiser, met als doel ‘familiebezoek’ aan zijn vader [Referent] (referent).
2. Bij besluit van 14 mei 2024 (het primaire besluit), bekend gemaakt op 29 mei 2024, heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
3. Met het besluit van 14 november 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent ( [Referent] ), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de visumaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
7. Eiser is van Senegalese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Eiser heeft op 30 april 2024 een visum kort verblijf aangevraagd met het doel om bij referent in Nederland te verblijven in de periode van 24 juni 2024 tot en met 22 juli 2024.
8. De minister heeft de visumaanvraag van eiser afgewezen, omdat de minister redelijke twijfel had of eiser Nederland, dan wel het grondgebied van de lidstaten, tijdig zou verlaten. Volgens de minister is namelijk onvoldoende gebleken dat eiser voldoende sociale en economische binding heeft met Senegal om tijdige terugkeer te waarborgen. Daarnaast heeft de minister tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiser onvoldoende zijn aangetoond. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb.

Beoordelingskader

9. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) volgt dat de minister een visum moet weigeren bij redelijke twijfel over het voornemen van een vreemdeling om Nederland te verlaten voor afloop van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. Bij redelijke twijfel hierover moet de minister het visum al afwijzen. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het gevraagde visum voldoet. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe-of afnemen. Het is dan aan de vreemdeling om met objectieve bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat hij tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.
10. Bij de beoordeling van de door de vreemdeling aangeleverde gegevens beschikt de minister over een ruime beoordelingsruimte. Bij die beoordeling mag de minister de sociale en economische binding van de vreemdeling met het land van herkomst betrekken. De rechtbank kan het standpunt of sprake is van een weigeringsgrond, gezien de ruime beoordelingsruimte, slechts terughoudend toetsen (zie in dit kader ook de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013).

Sociale binding

11. Eiser voert aan dat hij voldoende sociale binding heeft met Senegal, omdat zijn moeder en zus daar wonen. Eiser wijst er verder op dat hij als enige man in het gezin een belangrijke rol speelt, wat volgens hem ten onrechte niet in de beoordeling van de minister is betrokken. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6137). Daarnaast benadrukt eiser dat zijn zus eerder wel een visum heeft gekregen en op tijd is teruggekeerd naar Senegal. Eiser stelt dat dit in zijn voordeel meegewogen zou moeten worden. Als zijn zus niet tijdig was teruggekeerd had dit waarschijnlijk in zijn nadeel gewerkt.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van zodanige sociale binding van eiser met Senegal dat tijdige terugkeer naar dat land gewaarborgd is. Hierbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat eiser ongehuwd is en geen kinderen heeft. Dit betekent dat er geen sociale band met Senegal bestaat voor wat betreft een eigen gezin waar eiser verantwoordelijkheid voor draagt. Ook heeft de minister kunnen vinden dat de gestelde banden van eiser met zijn moeder en zus niet maken dat tijdige terugkeer naar Senegal gewaarborgd is. Daarnaast is niet gebleken dat eiser de zorg draagt voor (andere) directe familieleden of andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft die eiser dwingen tijdig terug te keren naar Senegal. Verder overweegt de rechtbank dat het beroep op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 april 2024 niet slaagt omdat dit geen vergelijkbaar geval is met de situatie van eiser. In dit verband heeft de minister ter zitting erop gewezen dat eiser, anders dan in die uitspraak, de familierechtelijke band niet heeft onderbouwd en geen jongvolwassene meer is. De feiten in de aangehaalde uitspraak liggen dus anders. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Economische binding
13. Eiser voert aan dat hij wel economische binding heeft met Senegal. De minister gaat volgens eiser ten onrechte voorbij aan het feit dat eiser sinds januari 2019 een werkgever heeft in Senegal. Eiser stelt dat hij een baan heeft als automechanicus bij FAYE Automobile en maandelijks loon ontvangt. Ter onderbouwing heeft eiser loonstroken overgelegd van de maanden oktober, november en december 2024. Daarnaast heeft eiser zijn diploma automechanicus en foto's van zichzelf op zijn werkplaats overgelegd. Ook heeft eiser een retourticket overgelegd, wat zijn intentie om terug te keren naar Senegal bevestigt.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser voldoende economische binding heeft met Senegal. Daartoe heeft de minister kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de gestelde werkzaamheden als automechanicus over een duurzaam en structureel inkomen beschikt waarmee hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Ter zitting heeft de minister aangevoerd dat de loonstroken pas na het bestreden besluit zijn overgelegd, waardoor deze niet konden worden meegenomen in de beoordeling. Ook als deze stukken wel bij de beoordeling worden betrokken heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat dan nog niet blijkt dat de economische binding dermate sterk is dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat de loonstroken niet zien op de relevante periode. De visumaanvraag van eiser ziet op de periode van 24 juni 2024 tot en met 22 juli 2024, terwijl de loonstroken zien op de maanden oktober, november en december 2024. Daarnaast heeft de minister kunnen meewegen dat uit de overgelegde loonstroken niet blijkt van een structureel en duurzaam inkomen dat zodanig is dat het economische gebondenheid met zich meebrengt. Daarbij komt dat niet is gebleken dat eiser het loon daadwerkelijk heeft ontvangen en over het geld kon beschikken. Ook de overige documenten die zijn overgelegd heeft de minister onvoldoende kunnen vinden om de gestelde economische binding aan te tonen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een retourticket niet als zekerheidsstelling voor de tijdige terugkeer van eiser naar het land van herkomst kan worden aangemerkt. Gelet hierop wordt heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat tijdige terugkeer naar Senegal redelijkerwijs gewaarborgd is.

Tussenconclusie

15. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit kunnen stellen dat eiser onvoldoende sociale en economische binding heeft met Senegal waardoor er redelijke twijfel bestaat of eiser tijdig zal terugkeren.
16. Nu deze weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking meer.
Hoorplicht
17. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Volgens eiser had de minister niet kunnen weten wat eiser naar voren had gebracht op een hoorzitting of wat voor stukken hij nog had kunnen overleggen als de minister nadere vragen had gesteld aan eiser. Verder verwijst eiser naar het uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918), waaruit volgt dat horen in bezwaar de hoofdregel is.
18. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit en wat door eiser is aangevoerd en overgelegd in de bezwaarfase heeft de minister kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister van horen in de bezwaarfase heeft mogen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Attema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 mei 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.