ECLI:NL:RBDHA:2025:8991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24/19253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van gronden en documenten

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 24/19253, waarin eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen een terugkeerbesluit met inreisverbod. De rechtbank constateert dat het beroepschrift geen gronden van beroep bevatte en dat er geen afschrift van het besluit waartegen beroep is ingesteld, noch een schriftelijke volmacht is overgelegd. De indiener van het beroepschrift is op 21 februari 2025 in de gelegenheid gesteld om deze verzuimen binnen vier weken te herstellen, maar heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden vastgesteld die aanleiding zouden geven om van deze regel af te wijken. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2025 en partijen zijn op dezelfde datum geïnformeerd over de beslissing. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 24 / 19253

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Overwegingen

1. Op 23 november 2024 heeft [gemachtigde] – naar gesteld als gemachtigde van eiser – beroep ingesteld tegen een niet nader geduid terugkeerbesluit met inreisverbod.
2. In artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek kan sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten.
In artikel 6:5, tweede lid, van de Awb is bepaald dat bij het beroepschrift zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, wordt overgelegd.
In artikel 8:24, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen.
In artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat het beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. Het beroepschrift van eiser bevat geen gronden van beroep. Ook is geen afschrift van het besluit waarop het beroep betrekking heeft overgelegd en evenmin een schriftelijke volmacht. Daarom is bij aangetekend verzonden brief van 21 februari 2025 de indiener van het beroepschrift de gelegenheid geboden deze verzuimen binnen vier weken te herstellen. Daarbij is medegedeeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien deze verzuimen niet worden hersteld. Deze brief is volgens de Track and Trace op het in het beroepschrift vermelde adres bezorgd op 25 februari 2025 om 12:35 uur, waarbij voor ontvangst is getekend. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de brief van 21 februari 2025 is ontvangen.
6. De indiener van het beroepschrift heeft binnen de door de griffier gestelde termijn noch de gronden van het beroep, noch een verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden ingediend. Ook is geen afschrift van het besluit waartegen het beroep is gericht overgelegd en is geen machtiging ingediend. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 april 2022 [1] , leidt de overschrijding van deze termijn er in beginsel toe dat wordt geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Daartoe bestaan, uit een oogpunt van ordelijke procesvoering, ook goede redenen. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die de rechtbank aanleiding hadden moeten geven om in dit geval een uitzondering te maken op deze handelwijze.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 [2] volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 [3] om schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van dergelijke omstandigheden niet is gebleken.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk wegens het niet indienen van de gronden, het overleggen van het bestreden besluit en de volmacht.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 april 2025
AC

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

3.Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.