In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 mei 2025, gaat het om een beroep dat is ingediend door een derdelander uit Oekraïne tegen een terugkeerbesluit dat door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld. De achtergrond van de zaak betreft de tijdelijke bescherming die in 2023 door de minister is beëindigd voor derdelanders die voor het uitbreken van de oorlog tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze bescherming eerder mocht eindigen dan die van Oekraïners en staatlozen. Dit leidde tot de conclusie dat derdelanders vanaf 4 maart 2024 geen recht meer hebben op verblijf in Nederland op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In het geval van de eiser is het terugkeerbesluit vóór deze datum opgelegd, wat in strijd is met de eerdere uitspraken van de Afdeling. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het terugkeerbesluit vernietigd. De minister is tevens veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 907,00.