AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Asielaanvraag van eiser uit de Comoren afgewezen wegens onvoldoende bewijs van vervolgingsvrees
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, afkomstig uit de Comoren, heeft op 6 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 21 maart 2025 door de minister als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 29 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de minister niet. Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten en vriendschap met een persoon die een aanslag op de president van de Comoren heeft gepleegd. De rechtbank constateert dat de minister onvoldoende bewijs heeft geleverd om de afwijzing te onderbouwen, en dat de aanvullende stukken die eiser heeft ingediend niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt het besluit. De minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser.
Voetnoten
1.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
3.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e van de Vw 2000.
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
7.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000.
8.Stap 2b van de Werkinstructie 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).
10.Op grond van artikel 83, eerste lid, onder a, van de Vw 2000.
11.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).