In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 17 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 14 april 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser stelde dat hij onvoldoende was geïnformeerd over zijn rechten bij de inbewaringstelling en dat de informatievoorziening niet voldeed aan de eisen van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde echter dat de minister wel degelijk aan zijn informatieplicht had voldaan, aangezien eiser een informatiefolder had ontvangen waarin de relevante gronden waren uiteengezet. Eiser voerde ook aan dat de minister een lichter middel had moeten toepassen gezien zijn medische situatie, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in dit geval geen aanleiding had om van de maatregel van bewaring af te wijken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 april 2025.