In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Vietnamese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 april 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. Eiser stelde dat de minister de informatieplicht had geschonden, omdat hij niet op de hoogte was gebracht van de redenen voor de bewaring in een taal die hij verstaat. De rechtbank oordeelde dat het niet verstrekken van een informatiefolder in het Vietnamees een schending van de informatieplicht opleverde, maar dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel. Eiser had namelijk recht op consulaire bijstand en had tijdig beroep ingesteld. De rechtbank volgde eisers argumenten niet dat het proces te lang had geduurd en dat er geen nieuwe feiten waren die een nieuwe inbewaringstelling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.