ECLI:NL:RBDHA:2025:9099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
25-2822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv aanvraag nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 april 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 29 augustus 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiseres stelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, wat aanleiding geeft voor haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak. De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/2822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.S. Bernard),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 augustus 2024. [1] In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis (hierna: de aanvraag) bekend moet maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt. Eiseres stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting. [2]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 29 augustus 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. [4] Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiseres gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. [5] Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft. [6]
6. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvraag. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld. [7] De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van
€ 37.500,-.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 6. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.