In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 april 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 29 augustus 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiseres stelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, wat aanleiding geeft voor haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak. De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.