ECLI:NL:RBDHA:2025:9103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Algerijnse vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die op 6 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 21 maart 2025 en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel enkel betrekking heeft op de periode daarna. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde met betrekking tot zijn uitzetting, aangezien hij al sinds 26 februari 2025 in bewaring was gesteld zonder dat er zicht was op uitzetting naar Algerije. De rechtbank oordeelde echter dat de bewaring in beginsel mocht voortduren tot 15 juli 2025, omdat eiser rechtmatig verblijf had hangende zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 16 mei 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1996.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 maart 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt op 21 maart 2025, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 21 maart 2025.
4. Eiser voert aan dat verweerder op 15 april 2025 de maatregel van bewaring heeft verlengd en dat gelet op artikel 94, zevende lid, van de Vw geen beroep daartegen openstaat. De beoordeling van de verlenging van de maatregel vindt volgens eiser daarom plaats bij de beoordeling van het vervolgberoep. In deze procedure wordt dan ook zowel de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel als de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beoordeeld. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt, omdat hij reeds op 26 februari 2025 in bewaring is gesteld en tot op heden zijn uitzetting niet is geeffectueerd. Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling [2] moet de verlenging van drie maanden op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw worden gezien als een maximale termijn waarbinnen verweerder voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling zo kort mogelijk in bewaring wordt gehouden. In eisers geval heeft verweerder sinds het besluit op de asielaanvraag van 15 april 2025 geen handelingen meer verricht ter fine van zijn uitzetting. Bovendien is de zitting in de asielprocedure pas op zitting gepland op 23 juli 2025. Wanneer de drie maanden op 15 juli 2025 verlopen zijn, zal eiser alsnog vrijkomen omdat er op dat moment geen uitspraak zal zijn op het verzoek om een voorlopige voorziening en eiser rechtmatig verblijf heeft. Derhalve is eiser van mening dat hij op dit moment niet in bewaring verblijft ter fine van zijn uitzetting. Gelet hierop ontbreekt ook het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Anders dan eiser stelt, is een beroep tegen een verlengingsbesluit gelet op artikel 94, zevende lid van de Vw, wel mogelijk. Nu eiser geen beroep tegen het verlengingsbesluit heeft ingesteld, wordt enkel het vervolgberoep behandeld.
6. Op 15 april 2025 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en is in datzelfde besluit de bewaring van eiser op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw met ten hoogste drie maanden verlengd, zo blijkt uit de voortgangsrapportage. Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. Het is de rechtbank niet gebleken dat daarop uitspraak is gedaan, zodat eiser geacht moet worden rechtmatig verblijf te hebben hangende zijn beroep. [3] De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de bewaring van eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw in beginsel mag voortduren tot 15 juli 2025. Verweerder is gehouden om de maatregel van bewaring in beginsel pas op 15 juli 2025 op te heffen, nu de termijn van verlenging op deze datum ten einde loopt.
7. Zoals in rechtsoverweging 6 is vastgesteld, heeft eiser rechtmatig verblijf hangende zijn beroep. Er is dan ook geen aanleiding om het zicht op uitzetting te beoordelen. De bewaring is immers niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst zodat het zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor deze maatregel. Zolang eiser rechtmatig verblijf heeft in verband met zijn lopende asielprocedure, is er voor verweerder geen aanleiding om actief aan het vertrek van eiser te werken.
8. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder heeft na het sluiten van het onderzoek, op 16 april 2025 een besluit op de asielaanvraag van eiser genomen. Uit het voortgangsrapport blijkt verder dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek op 17 april 2025 de rechtbank heeft verzocht om de behandeling van de voorlopige voorziening van eiser naar voren te halen. Daarnaast heeft de regievoerder op 30 april 2025 een reactie van de Desk Juridische Ondersteuning ontvangen waaruit blijkt dat de rechtbank het beroep tegen het asielbesluit van eiser toch op 23 juli 2025 op zitting zal behandelen. Het bleek niet mogelijk te zijn om de zaak voor 15 juli 2025 te behandelen vanwege een beperkte zittingscapaciteit. Hiermee wordt voldoende voortvarend gehandeld.
9. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 mei 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de recente bevestiging van dit standpunt van de Afdeling van 7 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2339) en de vaste lijn van jurisprudentie sinds de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3442).