ECLI:NL:RBDHA:2025:9132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 7 januari 2025 een asielaanvraag indiende in Nederland, werd geconfronteerd met het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder op 20 maart 2023 een verzoek om internationale bescherming in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 9 mei 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was.

De rechtbank overweegt dat de minister de aanvraag niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico zou lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. Eiser betoogde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er gebruik was gemaakt van algoritmes of AI, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat dit het geval was. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser aan Duitsland mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13452

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiser heeft op 7 januari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 20 maart 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Op 3 februari 2025 heeft Nederland aan Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 5 februari 2025 heeft Duitsland dit verzoek, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, aanvaard.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. Hij stelt daartoe dat verweerder gebruik heeft gemaakt van algoritmes en/of AI, zonder hier transparant over te zijn. Hiervoor verwijst hij naar een pagina op overheid.nl: https://algoritmes.overheid.nl/nl/algoritme/case-matcher-een-zoek-en-vindfunctie-bij-asielaanvragen-ind/36268942#verantwoordGebruik. Dit gebruik van Case Matcher brengt volgens eiser risico’s met zich mee (bijvoorbeeld op discriminatie), zoals onderkend door onder meer de Raad voor de rechtspraak en het College voor de Rechten van de Mens. Het gebruik van Case Matcher dan wel AI is naar de mening van eiser ook in strijd met Verordening (EU) 2024/1689. Uit het feit dat in het voornemen ook wordt ingegaan op situaties die helemaal niet aan de orde zijn, zoals het bijeenhouden en het bijeenbrengen van gezins- of familieleden en medische klachten, blijkt dat het voornemen (al dan niet volledig) is gegenereerd met AI.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat verweerder voor het voornemen gebruik heeft gemaakt van een algoritme of van AI. Verweerder heeft dit gebruik op de zitting ontkend, en gesteld dat hiervoor overleg is geweest met de opsteller van het voornemen. Verweerder heeft ook verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1107). In die uitspraak heeft de Afdeling een niet-gepubliceerde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (die verweerder op de zitting heeft overgelegd), bekrachtigd. De rechtbank had in die uitspraak vastgesteld dat er geen concrete aanknopingspunten waren dat in die zaak gebruik gemaakt was van AI voor het opstellen van het voornemen. Dat is ook hier het geval. Eiser heeft zich voor zijn standpunt dat het voornemen met behulp van een algoritme of AI is gegenereerd (alleen) gebaseerd op een pagina van overheid.nl en het gebruik van standaardtekstblokken. Dat verweerder in het algemeen gebruik kan maken van Case Matcher (een zoekmachine) voor het beoordelen van asielaanvragen, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde webpagina, maakt echter niet dat dat in dit geval ook zo is. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders verklaringen hierover op de zitting. Verweerder heeft wel gebruik gemaakt van standaard tekstblokken in het voornemen. Dat mag. Dit volgt uit verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), meest recent van 11 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1642). In het voornemen moet verweerder voldoende duidelijk uiteen zetten dat, en op grond van welke redenen, de andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder hoeft niet in te gaan op de specifieke omstandigheden die zijn naar voren zijn gebracht tegen de overdacht (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 ECLI:NL:RVS:2023:4348). Naar het oordeel van de rechtbank staan alle dragende overwegingen om Duitsland verantwoordelijk te houden voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het voornemen. Dat in het voornemen ook omstandigheden worden genoemd die niet van toepassing zijn op de zaak van eiser, is niet relevant voor de vraag of het voornemen aan de hiervoor genoemde eisen voldoet. Ook blijkt hieruit niet dat het voornemen (deels) met behulp van AI is gegenereerd.
4.2.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser aan Duitsland mag worden overgedragen.
6. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.