ECLI:NL:RBDHA:2025:9132
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 7 januari 2025 een asielaanvraag indiende in Nederland, werd geconfronteerd met het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder op 20 maart 2023 een verzoek om internationale bescherming in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 9 mei 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was.
De rechtbank overweegt dat de minister de aanvraag niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico zou lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. Eiser betoogde dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er gebruik was gemaakt van algoritmes of AI, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat dit het geval was. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser aan Duitsland mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.