ECLI:NL:RBDHA:2025:9164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de inspanningsverplichting van de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 6 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft op 8 mei 2025 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de minister. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de minister te verkrijgen over de uitzettingshandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting en dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat er voldoende risico op onttrekking bestaat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. De minister heeft op 6 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft op 8 mei 2025 tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.3.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 20 mei 2025 heropend en de minister verzocht om, in het kader van de voortvarendheid, informatie te verstrekken over de uitzettingshandelingen die zijn verricht na de inbewaringstelling van eiser. De minister heeft hierop op 21 mei 2025 gereageerd met aanvullende informatie. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Op de zitting heeft de minister zware grond 3i laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Inspanningsverplichting
4. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat de minister heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, indien de einddatum van de strafrechtelijke detentie nog niet bekend is, niet van de minister kan worden gevergd dat hij de uitzetting zodanig voorbereidt dat deze aansluitend aan het einde van de detentie kan plaatsvinden en vreemdelingenbewaring achterwege kan blijven. [2] De minister was dan ook niet gehouden om al vanaf 10 maart 2025 voorbereidingshandelingen te verrichten, nu eiser zich op dat moment in preventieve hechtenis bevond en de datum van beëindiging daarvan nog onzeker was. Bovendien heeft de minister op 3 april 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, waarmee de terugkeerprocedure is aangevangen. De strafrechtelijke uitspraak volgde op 15 april 2025, waarna het CJIB [3] op 2 mei 2025 opdracht heeft gegeven om eiser per 6 mei 2025 in vrijheid te stellen. In de tussenliggende periode is op 22 april 2025 een aanvraag voor een lp [4] bij de vertegenwoordiging van Algerije ingediend, en heeft de minister op 30 april 2025 nog een vertrekgesprek met eiser gevoerd.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de categorie vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser heeft namelijk geen rechtmatig verblijf. Op 16 november 2016 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Daarnaast is op 6 mei 2025 een aanvullend terugkeerbesluit voor Algerije aan eiser opgelegd. Beide besluiten zijn nog steeds geldig.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4c en 4d niet heeft betwist. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook lichte grond 4b feitelijk juist is en dat het risico op onttrekking voldoende is gemotiveerd. De stelling van eiser dat sprake is van slechts één asielaanvraag, omdat hij – als gevolg van zijn overdracht door de Oostenrijkse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening – genoodzaakt was deze tweemaal in te dienen, wordt niet gevolgd. De minister heeft op de zitting toegelicht dat eisers eerdere asielaanvraag uit 2016 al was afgerond op het moment van overdracht uit Oostenrijk, waarna hij een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van meerdere asielaanvragen die niet hebben geleid tot verlening van een verblijfsvergunning.
6.2.
Concluderend bestaat er voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel kunnen dragen en dat daarmee het risico op onttrekking is gegeven.
7.1.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de medische omstandigheden van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mocht zich een medische situatie voordoen, alle noodzakelijke medische faciliteiten beschikbaar zijn in het Detentiecentrum Rotterdam. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De minister heeft op de zitting toegelicht dat eiser zich met zijn klachten aan zijn arm kan wenden tot de medische dienst. De medische zorg is daarmee voldoende gewaarborgd.
7.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat de insluiting geen invloed heeft op het gezins- of familieleven van eiser. Bovendien heeft eiser ook geen concrete informatie verstrekt over zijn vriendin in Amsterdam.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de zevende dag van de inbewaringstelling, namelijk op 12 mei 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder is op 20 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is er een presentatie gepland op 27 mei 2025 bij de Algerijnse autoriteiten. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, [5] waarin is geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Recent heeft de Afdeling herhaald dat ook voor Algerijnse vreemdelingen die niet over geldige grensoverschrijdingsdocumenten of kopieën van zulke documenten beschikken, vanaf december 2023 in algemene zin niet langer het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn ontbreekt. [6] De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er is een presentatie gepland bij de Algerijnse autoriteiten, en op 12 mei 2025 is aan de landenvertegenwoordiger van de DIA [7] bericht dat uit informatie blijkt dat de identiteit en nationaliteit van eiser al eerder, in 2020, door de Algerijnse autoriteiten zijn bevestigd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3192.
3.Centraal Justitieel Incassobureau.
4.Laissez-passer.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
7.Dienst Interne aangelegenheden.