ECLI:NL:RBDHA:2025:9168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 25 april 2025 aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie de maatregel had opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en zijn medewerking aan de uitzettingsprocedure zou belemmeren. Eiser heeft op 7 mei 2025 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 16 mei 2025 is eiser vertegenwoordigd door een waarnemer van zijn gemachtigde, en de minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser heeft de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet betwist, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21019

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. De minister heeft op 25 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft op 7 mei 2025 tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich op de rechtbank Groningen laten vertegenwoordigen door mr. H. Postma, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Op de zitting heeft de minister lichte grond 4e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser betoogt dat er sprake is van twee gebreken in het voortraject en dat deze gebreken tezamen van zodanige ernst zijn dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Allereerst stelt eiser dat er geen proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105A) is opgemaakt. Op grond van de Vc [2] A5/6.12 moet bij de toepassing van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw, ook een proces-verbaal (M105A) worden opgemaakt. Aangezien dit niet is gebeurd, is nu onduidelijk hoe eiser is overgebracht van strafrechtelijke detentie naar vreemdelingenbewaring en is daarmee sprake van een gebrek. Verder stelt eiser dat de bewaringsmaatregel prematuur is opgelegd. De maatregel is op 24 april 2025 ondertekend en bekendgemaakt en is daarmee volgens eiser, gelet op artikel 3:41 van de Awb, [3] diezelfde dag nog in werking getreden. De bewaring kan daarom niet pas op 25 april 2025, zoals in de maatregel is vermeld, zijn opgelegd. Hiermee is sprake van een tweede gebrek.
4.1.
De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank constateert dat er geen proces-verbaal (M105A) is opgemaakt, maar acht dit niet noodzakelijk. De minister had namelijk al vóór de strafrechtelijke detentie bij een eerdere inbewaringstelling het vereiste onderzoek verricht. Na het voltooien van deze strafrechtelijke detentie is eiser op 25 april 2025 direct aansluitend in vreemdelingenbewaring geplaatst. Van een ophouding was dus geen sprake, en om die reden hoefde ook geen proces-verbaal (M105A) te worden opgemaakt. [4] Bovendien was voor eiser voldoende duidelijk, door de mededeling over de toepassing van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw, onder welke macht hij zich bevond.
4.2.
Ten aanzien van de grond van eiser dat de maatregel te vroeg is uitgereikt, overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rechtsregel bestaat die verbiedt dat aan een vreemdeling, nog tijdens de vrijheidsbeneming op grond van een andere titel, een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt. Dit besluit kan worden uitgereikt met de mededeling dat de maatregel direct aansluitend aan het einde van die eerdere vrijheidsbeneming ten uitvoer zal worden gelegd. [5] In dit geval is bovendien niet gesteld of gebleken dat zich in de periode tussen het nemen van de maatregel en de tenuitvoerlegging daarvan feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aan de tenuitvoerlegging van de maatregel in de weg zouden staan.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de categorie vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser heeft namelijk geen rechtmatig verblijf. Op 4 november 2024 heeft eiser een terugkeerbesluit opgelegd gekregen, dat nog steeds geldig is.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet heeft betwist. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden, voor zover ter zitting gehandhaafd, zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Er bestaat dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel kunnen dragen en dat daarmee het risico op onttrekking is gegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verder stelt de rechtbank vast dat de medische omstandigheden van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende bij de beoordeling van de maatregel zijn betrokken. Eiser is door de minister gewezen op het feit dat een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum, die zal beoordelen in hoeverre hij medische zorg nodig heeft. Daarbij is benadrukt dat de medische zorg binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de twaalfde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 6 mei 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder is al voorafgaand aan de inbewaringstelling op 9 december 2024 een aanvraag voor een laissez-passer ingediend bij de vertegenwoordiging van Marokko. Daarnaast is op 8 mei 2025 een vluchtverzoek verzonden, op 9 mei 2025 een vlucht geboekt en is eiser op 12 mei 2025 in kennis gesteld van de geboekte vlucht. Op verzoek van eiser heeft de minister daarbij extra bagage bijgeboekt voor zijn kappersspullen. De rechtbank acht deze gehele gang van zaken voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. breekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025, waarin de Afdeling nogmaals heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen bestaat. [6] De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Op 6 mei 2025 is de nationaliteit van eiser door de autoriteiten van Marokko bevestigd, en staat een vlucht voor eiser gepland op 19 mei 2025.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Utrecht, 22 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6738; bevestigd op 13 mei 2024 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:1938.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5983.
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.