4.2.Ten aanzien van de grond van eiser dat de maatregel te vroeg is uitgereikt, overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rechtsregel bestaat die verbiedt dat aan een vreemdeling, nog tijdens de vrijheidsbeneming op grond van een andere titel, een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt. Dit besluit kan worden uitgereikt met de mededeling dat de maatregel direct aansluitend aan het einde van die eerdere vrijheidsbeneming ten uitvoer zal worden gelegd.In dit geval is bovendien niet gesteld of gebleken dat zich in de periode tussen het nemen van de maatregel en de tenuitvoerlegging daarvan feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aan de tenuitvoerlegging van de maatregel in de weg zouden staan.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de categorie vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser heeft namelijk geen rechtmatig verblijf. Op 4 november 2024 heeft eiser een terugkeerbesluit opgelegd gekregen, dat nog steeds geldig is.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet heeft betwist. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden, voor zover ter zitting gehandhaafd, zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Er bestaat dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel kunnen dragen en dat daarmee het risico op onttrekking is gegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verder stelt de rechtbank vast dat de medische omstandigheden van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende bij de beoordeling van de maatregel zijn betrokken. Eiser is door de minister gewezen op het feit dat een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum, die zal beoordelen in hoeverre hij medische zorg nodig heeft. Daarbij is benadrukt dat de medische zorg binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de twaalfde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 6 mei 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder is al voorafgaand aan de inbewaringstelling op 9 december 2024 een aanvraag voor een laissez-passer ingediend bij de vertegenwoordiging van Marokko. Daarnaast is op 8 mei 2025 een vluchtverzoek verzonden, op 9 mei 2025 een vlucht geboekt en is eiser op 12 mei 2025 in kennis gesteld van de geboekte vlucht. Op verzoek van eiser heeft de minister daarbij extra bagage bijgeboekt voor zijn kappersspullen. De rechtbank acht deze gehele gang van zaken voldoende voortvarend.
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. breekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025, waarin de Afdeling nogmaals heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen bestaat.De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Op 6 mei 2025 is de nationaliteit van eiser door de autoriteiten van Marokko bevestigd, en staat een vlucht voor eiser gepland op 19 mei 2025.