ECLI:NL:RBDHA:2025:9169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
09-102336-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor poging tot diefstal met geweld tijdens een juweliersoverval

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. De verdachte heeft op 18 maart 2023 samen met medeverdachten een juwelierszaak in Leiden overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich als klant heeft voorgedaan en, onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft geprobeerd de vitrines van de juwelierszaak in te slaan. De verdachte is op 28 april 2025 in een besloten zitting gehoord, waar hij zijn betrokkenheid bij de feiten heeft bekend. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 60 dagen geëist, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 30 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling in de hulpverlening. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 30 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, de juwelier, voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-102336-23
Datum uitspraak: 19 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 28 april 2025 (inhoudelijke behandeling) en 19 mei 2025 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. P. de Mos en de advocaat van de verdachte is
mr. T. de Wit te Amsterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2023 te Leiden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen sieraden en/of geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- zich als klant van de juwelierszaak van die [slachtoffer] heeft voorgedaan en/of bij die juwelierszaak heeft aangebeld en/of (daarmee) die [slachtoffer] heeft bewogen de deur van
zijn juwelierszaak te openen en/of
- (vervolgens) die juwelierszaak heeft betreden en/of zichtbaar voor die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast heeft gehouden en/of
- (vervolgens) (met een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft geprobeerd de vitrines in voornoemde juwelierszaak in te slaan
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal DH6R023016 Neeltje, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1517).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 april 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 18 maart 2023 (p. 13-17);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 maart 2023 (p. 69-86);
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 18 maart 2023 te Leiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningweg te nemen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
met een of meer van zijn mededaders,
- zich als klant van de juwelierszaak van die [slachtoffer] heeft voorgedaan en bij die juwelierszaak heeft aangebeld en daarmee die [slachtoffer] heeft bewogen de deur van zijn juwelierszaak te openen en
- vervolgens die juwelierszaak heeft betreden en zichtbaar voor die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast heeft gehouden en
- vervolgens met een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft geprobeerd de vitrines in voornoemde juwelierszaak in te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden
vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 23 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van één jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Sr, te volstaan met een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Alle aandacht moet blijven uitgaan naar het hulpverleningskader. Indien er nog bijzondere voorwaarden nodig zijn, is de verdachte bereid om daaraan mee te werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 18 maart 2023 als zestienjarige schuldig gemaakt aan een overval op een juwelierszaak in Leiden. De verdachte is in de ochtend van 18 maart 2023 met zijn medeverdachten vanuit Amsterdam in een auto naar Leiden gereden. Hij is met twee medeverdachten in Leiden afgezet waarna zij samen op twee scooters naar de juwelierszaak zijn gereden. De vrouwelijke medeverdachte is als eerste naar de juwelierszaak gelopen. Zij heeft vervolgens aangebeld zodat het slachtoffer, de juwelier, de deur zou openen. Nadat het slachtoffer de deur opende, zijn de verdachte en de mannelijke medeverdachte de juwelierszaak binnengedrongen. De verdachte heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vastgehad en heeft daarmee een zeer dreigende houding aangenomen ten aanzien van het slachtoffer. Vervolgens heeft de verdachte geprobeerd met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp het glas van de vitrinekast te breken, maar dit is niet gelukt. Daarna zijn de verdachte en de mannelijke medeverdachte zonder buit de juwelierszaak ontvlucht.
Een dergelijke brutale (poging tot een) overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en heeft heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Dit is ook het geval geweest bij het slachtoffer, dat nog lang na 18 maart 2023 angstig is geweest om zijn werk als juwelier uit te voeren. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen, zeker nu het feit plaatsvond op klaarlichte dag, terwijl winkelend publiek langs de juwelierszaak liep en het voorval zag en daarvan schrok.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 april 2025, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het feit niet eerder was veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De verdachte is op 3 oktober 2024 veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 april 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het algemeen recidiverisico geschat wordt op hoog. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, adviseert de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad is van mening dat de verdachte consequenties van zijn handelen moet ervaren door middel van een werkstraf. Gezien de aard van de verdenking en de leeftijd van de verdachte acht de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie passend. Op dit moment is er al jeugdreclasseringstoezicht. Dit toezicht loopt tot oktober 2025. Door de jeugdreclassering is aangegeven dat dit toezicht voldoende is om de verdachte nog verder te begeleiden. De Raad heeft dit tijdens de zitting onderschreven. De verdachte lijkt goed te reageren op de hulpverlening en laat een positieve ontwikkeling zien, waarbij hij niet opnieuw is gerecidiveerd en bezig is met zijn toekomst.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van GZ-psycholoog drs. M.S. Koch van 9 oktober 2023. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis. Wel is er sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel en een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand, waarvan sprake was ten tijde van het tenlastegelegde. Er wordt geadviseerd de verdachte de tenlastegelegde feiten, indien bewezen verklaard, volledig toe te rekenen. Er is sprake van een laag tot matig recidiverisico met veel beschermende factoren. De belangrijkste risicofactoren zijn de omgang met delinquente leeftijdgenoten, het opgroeien in een achterstandsbuurt en de geringe schoolprestaties in het verleden. Als de verdachte enkel nog contact zou hebben met prosociale leeftijdsgenoten en gemotiveerd blijft voor school en werk, wordt ingeschat dat het recidiverisico laag is.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming Regio Amsterdam van 24 april 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. De verdachte is sinds december 2024 bij [instelling 1] geplaatst in een semi-zelfstandige woning, waarbij toegewerkt wordt naar volledige zelfstandigheid. De verdachte doet het goed bij [instelling 1] , stelt zich begeleidbaar op en houdt zich aan de regels. Vanuit [instelling 2] is een jobcoach ingezet, met wie de verdachte de afspraken redelijk goed nakomt. Vanaf september 2025 wil de verdachte de opleiding ‘social work’ gaan volgen, waarvoor hij ook gemotiveerd is. De jeugdreclassering adviseert geen toezicht en begeleiding meer op te leggen in aanvulling op het toezicht en begeleiding die nog loopt tot oktober 2025. Er zal voor de verdachte verlengde jeugdhulp worden aangevraagd om op deze manier de hulp voor de verdachte te waarborgen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom geheel toerekeningsvatbaar.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 9 mei 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en daarom is de redelijke termijn met zeven maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin geldt als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden. Er kan sprake zijn van strafverhogende omstandigheden. Die zijn er in dit geval. Er is gedreigd met een wapen, er is sprake van medeplegen, en er waren ten tijde van de overval mensen op straat aanwezig die ongewild getuige zijn geweest.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het feit zonder meer een jeugddetentie, al dan niet deels in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. De rechtbank houdt zoals hierboven uiteen is gezet ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank in beginsel een jeugddetentie hebben opgelegd voor de duur van 150 dagen.
Naast de overschrijding van de redelijke termijn, houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft snel na de aanhouding in 2023 openheid van zaken gegeven, verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en oprecht spijt betuigd. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat de verdachte sinds de zomer van 2024 een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij werkt inmiddels goed mee met de hulpverlening en hij is gemotiveerd om te werken aan zijn toekomst.
De rechtbank acht het van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van één jaar. Anders dan de jeugdreclassering en de Raad ter zitting hebben geadviseerd zal de rechtbank daarbij wel bijzondere voorwaarden opleggen, nu de positieve ontwikkeling van de verdachte relatief pril is, en hij een geschiedenis heeft van vallen en opstaan binnen het al bestaande toezichts- en begeleidingskader. Op deze manier blijft de hulpverlening vanuit het strafrechtelijk kader langer betrokken om de positieve ontwikkeling van de verdachte verder te bestendigen.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie van 60 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, opleggen waarvan 23 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar met bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 15 dagen jeugddetentie. De rechtbank houdt bij de hoogte van de taakstraf in het kader van artikel 63 Sr rekening met het feit dat de verdachte op 3 oktober 2024 is veroordeeld tot een werkstraf van 130 uren.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.C. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat deze hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering te matigen. Door de benadeelde partij is bij het bepalen van de hoogte van de vordering aansluiting gezocht bij jurisprudentie. In één van de aangehaalde zaken gaat het echter om een slachtoffer waarbij PTSS is vastgesteld. Dat is bij de benadeelde partij niet het geval. Daarnaast heeft de benadeelde partij ook geen langdurige klachten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de aard en ernst van de normschending, zoals blijkt uit de hierboven beschreven ernst van het feit, liggen de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting en mede gelet op de normbedragen die worden genoemd in de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (37 dagen), bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
23 dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
een jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd meewerkt aan de behandeling en begeleiding van [instelling 2] of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan het hebben en behouden van een vaste (begeleide) woonplek bij [instelling 1] of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door/vanuit een coach, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
5. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
30 (dertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 mei 2025.