ECLI:NL:RBDHA:2025:9170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
09-093996-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelierszaak in Leiden met bedreiging en geweld

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overval op een juwelierszaak in Leiden op 18 maart 2023. De verdachte, geboren in 2005, heeft samen met medeverdachten geprobeerd sieraden te stelen, waarbij hij zich als klant voordeed en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikte om de juwelier te bedreigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds het delict. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank heeft de straf gematigd gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Leeuwen, heeft een schadevergoeding van € 3.000,- gevorderd, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd tot € 2.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-093996-23
Datum uitspraak: 19 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 24 april 2025 (inhoudelijke behandeling) en 19 mei 2025 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. P. de Mos en de advocaat van de verdachte is
mr. R. Hartman te Amsterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2023 te Leiden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen sieraden en/of geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- zich als klant van de juwelierszaak van die [slachtoffer] heeft voorgedaan en/of bij die juwelierszaak heeft aangebeld en/of (daarmee) die [slachtoffer] heeft bewogen de deur van zijn juwelierszaak te openen en/of
- (vervolgens) die juwelierszaak heeft betreden en/of zichtbaar voor die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast heeft gehouden en/of
- (vervolgens) (met een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft geprobeerd de vitrines in voornoemde juwelierszaak in te slaan
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte partiële vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit zover het ziet op het bestanddeel ‘geweld’. Voor het overige ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal DH6R023016 Neeltje, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1517).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 april 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 18 maart 2023 (p. 13-17);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 maart 2023 (p. 69-86);
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 18 maart 2023 te Leiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningweg te nemen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met een of meer van zijn mededaders,
- zich als klant van de juwelierszaak van die [slachtoffer] heeft voorgedaan en bij die juwelierszaak heeft aangebeld en daarmee die [slachtoffer] heeft bewogen de deur van zijn juwelierszaak te openen en
- vervolgens die juwelierszaak heeft betreden en zichtbaar voor die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast heeft gehouden en
- vervolgens met een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft geprobeerd de vitrines in voornoemde juwelierszaak in te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden
vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 16 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van één jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een straf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. De duur van de voorlopige hechtenis – te weten ruim zes weken – in combinatie met de persoonlijke groei, geslaagde resocialisatie en overschrijding van de redelijke termijn, rechtvaardigt het niet verder opleggen van een aanvullende straf. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een straf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en een voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 18 maart 2023 als zeventienjarige schuldig gemaakt aan een overval op een juwelierszaak in Leiden. De verdachte is in de ochtend van 18 maart 2023 met zijn medeverdachten vanuit Amsterdam in een auto naar Leiden gereden. Hij is met twee medeverdachten in Leiden afgezet waarna zij samen op twee scooters naar de juwelierszaak zijn gereden. De vrouwelijke medeverdachte is als eerste naar de juwelierszaak gelopen. Zij heeft vervolgens aangebeld zodat het slachtoffer, de juwelier, de deur zou openen. Nadat het slachtoffer de deur opende, zijn de verdachte en een medeverdachte de juwelierszaak binnengedrongen. De mannelijke medeverdachte heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vastgehad en heeft daarmee een zeer dreigende houding aangenomen ten aanzien van het slachtoffer. De verdachte had een baksteen bij zich en legde deze op de grond met als doel de deur open te houden. Vervolgens heeft de mannelijke medeverdachte geprobeerd met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp het glas van de vitrinekast te breken, maar dit is niet gelukt. Daarna zijn de verdachten zonder buit de juwelierszaak ontvlucht.
Een dergelijke brutale (poging tot een) overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en heeft heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Dit is ook het geval geweest bij het slachtoffer, dat nog lang na 18 maart 2023 angstig is geweest om zijn werk als juwelier uit te voeren. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen, zeker nu het feit plaatsvond op klaarlichte dag, terwijl winkelend publiek langs de juwelierszaak liep en het voorval zag en daarvan schrok.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 maart 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 24 april 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de kans op recidive op laag wordt ingeschat. De verdachte is sinds het strafbare feit niet meer in aanraking gekomen met politie. De verdacht heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan de schorsende voorwaarden. Hij heeft openheid van zaken gegeven en een positieve indruk gemaakt. Hij heeft afstand genomen van negatieve leeftijdsgenoten, hij heeft zijn entree-opleiding afgerond, volgt nu een mbo-opleiding niveau 2 en wil doorstromen naar niveau 4. De verdachte heeft praktische zaken op orde en zijn aandacht gaat nu volledig uit naar school. Zowel de jeugdreclassering, de IFA-coach als de Raad zien geen meerwaarde om (jeugd)reclasseringstoezicht voort te zetten. Het delict is ruim twee jaar geleden gepleegd en er zijn geen pedagogische doelen en criminogene factoren waaraan nog gewerkt moet worden. De Raad adviseert een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest. Jeugddetentie is niet passend gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte.
Wel is de Raad van mening dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie kan dienen om herhaling te voorkomen. Ook is de Raad van mening dat de verdachte een consequentie mag ervaren voor zijn strafbare gedrag door het uitvoeren van een werkstraf.
De deskundige van Jeugdbescherming Regio Amsterdam heeft ter zitting naar voren gebracht dat begeleiding niet meer nodig is. De verdachte heeft goed meegewerkt aan de begeleiding van de IFA-coach. De verdachte is gemotiveerd voor zijn toekomst.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 9 mei 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en daarom is de redelijke termijn met zeven maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin geldt als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden. Er kan sprake zijn van strafverhogende omstandigheden. Die zijn er in dit geval. Er is gedreigd met een wapen, er is sprake van medeplegen, en er waren ten tijde van de overval mensen op straat aanwezig die ongewild getuige zijn geweest.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het feit zonder meer een jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank houdt zoals hierboven uiteen is gezet ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank in beginsel een jeugddetentie hebben opgelegd voor de duur van 150 dagen.
Naast de overschrijding van de redelijke termijn, houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte ook nog rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling doormaakt. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft snel na de aanhouding in 2023 openheid van zaken gegeven, verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en oprecht spijt betuigd. De rechtbank acht het ook van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van één jaar.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie van 60 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, opleggen waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.C. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat deze hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen, dan wel te matigen. De vordering is onvoldoende onderbouwd. Er wordt in de vordering verwezen naar een uitspraak waarin bij het slachtoffer sprake is van PTSS. In de onderhavige zaak speelt dat niet. Ook wordt er geen inzicht verkregen in de duur en de ernst van het psychisch letsel. Subsidiair stelt de verdediging dat als al sprake zou zijn van ernstig psychisch letsel er sprake zou zijn van letselcategorie 1 waarbij de schade op € 1.000,- zou worden begroot.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de aard en ernst van de normschending, zoals blijkt uit de hierboven beschreven ernst van het feit, liggen de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting en mede gelet op de normbedragen die worden genoemd in de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het overige deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (44 dagen), bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
16 (zestien) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
een jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter,
en mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J. van Heel en L.B.M.A. Roozen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 mei 2025.