6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 18 maart 2023 als zeventienjarige schuldig gemaakt aan een overval op een juwelierszaak in Leiden. De verdachte is in de ochtend van 18 maart 2023 met zijn medeverdachten vanuit Amsterdam in een auto naar Leiden gereden. Hij is met twee medeverdachten in Leiden afgezet waarna zij samen op twee scooters naar de juwelierszaak zijn gereden. De vrouwelijke medeverdachte is als eerste naar de juwelierszaak gelopen. Zij heeft vervolgens aangebeld zodat het slachtoffer, de juwelier, de deur zou openen. Nadat het slachtoffer de deur opende, zijn de verdachte en een medeverdachte de juwelierszaak binnengedrongen. De mannelijke medeverdachte heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vastgehad en heeft daarmee een zeer dreigende houding aangenomen ten aanzien van het slachtoffer. De verdachte had een baksteen bij zich en legde deze op de grond met als doel de deur open te houden. Vervolgens heeft de mannelijke medeverdachte geprobeerd met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp het glas van de vitrinekast te breken, maar dit is niet gelukt. Daarna zijn de verdachten zonder buit de juwelierszaak ontvlucht.
Een dergelijke brutale (poging tot een) overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en heeft heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Dit is ook het geval geweest bij het slachtoffer, dat nog lang na 18 maart 2023 angstig is geweest om zijn werk als juwelier uit te voeren. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen, zeker nu het feit plaatsvond op klaarlichte dag, terwijl winkelend publiek langs de juwelierszaak liep en het voorval zag en daarvan schrok.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 maart 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 24 april 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de kans op recidive op laag wordt ingeschat. De verdachte is sinds het strafbare feit niet meer in aanraking gekomen met politie. De verdacht heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan de schorsende voorwaarden. Hij heeft openheid van zaken gegeven en een positieve indruk gemaakt. Hij heeft afstand genomen van negatieve leeftijdsgenoten, hij heeft zijn entree-opleiding afgerond, volgt nu een mbo-opleiding niveau 2 en wil doorstromen naar niveau 4. De verdachte heeft praktische zaken op orde en zijn aandacht gaat nu volledig uit naar school. Zowel de jeugdreclassering, de IFA-coach als de Raad zien geen meerwaarde om (jeugd)reclasseringstoezicht voort te zetten. Het delict is ruim twee jaar geleden gepleegd en er zijn geen pedagogische doelen en criminogene factoren waaraan nog gewerkt moet worden. De Raad adviseert een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest. Jeugddetentie is niet passend gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte.
Wel is de Raad van mening dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie kan dienen om herhaling te voorkomen. Ook is de Raad van mening dat de verdachte een consequentie mag ervaren voor zijn strafbare gedrag door het uitvoeren van een werkstraf.
De deskundige van Jeugdbescherming Regio Amsterdam heeft ter zitting naar voren gebracht dat begeleiding niet meer nodig is. De verdachte heeft goed meegewerkt aan de begeleiding van de IFA-coach. De verdachte is gemotiveerd voor zijn toekomst.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 9 mei 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en daarom is de redelijke termijn met zeven maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin geldt als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden. Er kan sprake zijn van strafverhogende omstandigheden. Die zijn er in dit geval. Er is gedreigd met een wapen, er is sprake van medeplegen, en er waren ten tijde van de overval mensen op straat aanwezig die ongewild getuige zijn geweest.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het feit zonder meer een jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank houdt zoals hierboven uiteen is gezet ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank in beginsel een jeugddetentie hebben opgelegd voor de duur van 150 dagen.
Naast de overschrijding van de redelijke termijn, houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte ook nog rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling doormaakt. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft snel na de aanhouding in 2023 openheid van zaken gegeven, verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en oprecht spijt betuigd. De rechtbank acht het ook van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van één jaar.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie van 60 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, opleggen waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.