ECLI:NL:RBDHA:2025:9189
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 maart 2025 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister het beroep ongegrond verklaart, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening door de minister in behandeling had moeten worden genomen, omdat hij in Duitsland gedwongen is om zijn vingerafdrukken af te staan en hij vreest dat zijn aanvraag daar niet zorgvuldig zal worden behandeld. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet op grond van artikel 17 in behandeling hoefde te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.