ECLI:NL:RBDHA:2025:9208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.4551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening wegens onderduiken van asielzoeker

In deze zaak heeft eiser, van Syrische nationaliteit, op 10 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft ook een asielaanvraag ingediend in Kroatië, wat leidde tot een claimverzoek van de minister bij de Kroatische autoriteiten op 4 juli 2024. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 18 juli 2024 geaccepteerd, waardoor de minister de asielaanvraag van eiser in Nederland niet in behandeling nam. Eiser moest binnen zes maanden aan Kroatië worden overgedragen. Echter, op 14 januari 2025 heeft de minister de overdrachtstermijn met achttien maanden verlengd, omdat eiser ondergedoken was. Eiser had de opvanglocatie verlaten zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfsplaats.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging. Tijdens de zitting op 9 mei 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser op de hoogte was van zijn verplichtingen om zich beschikbaar te houden en wijzigingen in zijn verblijfsplaats te melden. Eiser was niet aanwezig op de opvanglocatie op 13 januari 2025, wat leidde tot een melding van onbekende bestemming door het COA. De rechtbank concludeert dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd, omdat eiser doelbewust onderduikte. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4551
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Inleiding

1. Eiser heeft op 10 juni 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. Eiser heeft op 4 juni 2024 in Kroatië ook een aanvraag om verlening van een asielvergunning ingediend. De minister heeft op 4 juli 2024 een claimverzoek ingediend bij de Kroatische autoriteiten in het kader van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Kroatische autoriteiten hebben dit claimverzoek op 18 juli 2024 geaccepteerd. De minister heeft de asielaanvraag van eiser in Nederland daarom niet in behandeling genomen en dient eiser binnen een termijn van zes maanden over te dragen aan Kroatië.
3. De minister heeft de overdrachtstermijn van zes maanden met het bestreden besluit van 14 januari 2025 verlengd met een termijn van achttien maanden, omdat eiser is ondergedoken.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
6. Op 11 december 2024 heeft er tussen eiser en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) een vertrekgesprek plaatsgevonden. In het kader van de overdracht aan Kroatië is er op 17 januari 2025 een vlucht gepland naar [plaats] . Op 13 januari 2025 is eiser niet aangetroffen op de opvanglocatie. Eiser heeft niet laten weten wat de reden voor zijn afwezigheid is. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AIVM) heeft de afwezigheid van eiser op 14 januari 2025 bevestigd na het uitvoeren van een kamercontrole op de opvanglocatie. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft eiser vervolgens op 14 januari 2025 uitgeschreven, omdat hij met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Naar aanleiding van de MOB-melding van het COA heeft de minister de overdracht op 17 januari 2025 geannuleerd en de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013) verlengd met achttien maanden, omdat eiser ondergedoken is.
Onderduiken
7. Eiser voert aan dat geen sprake is van onderduiken, omdat hij niet is geïnformeerd over de geplande overdracht op 17 januari 2025. Eiser stelt ook dat hij altijd aan zijn meldplicht heeft voldaan en zich op 9 januari 2025 heeft gemeld bij het COA. Ook heeft eiser zich op 14 januari 2025 gemeld bij het COA, maar is hem de toegang tot de opvanglocatie geweigerd, omdat eiser was uitgeschreven als MOB.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is sprake van onderduiken als de vreemdeling er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik van de nationale autoriteiten blijft die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht. Dit is het geval wanneer de overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen (ECLI:NL:RVS:2022:3630).
9. De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 11 december 2024 is gewezen op zijn verplichting om zich tijdens zijn procedure beschikbaar te houden en wijzigingen in zijn verblijfsplaats te melden bij de minister. Verder is met eiser op 11 december 2024 gesproken over de procedure rond zijn overdracht aan Kroatië en was eiser bekend met de uiterste overdrachtsdatum van 18 januari 2025. Desondanks was eiser – in strijd met zijn verplichtingen – op 13 januari 2025 niet aanwezig op de opvanglocatie zonder dat hij had laten weten waar hij verbleef en om welke reden hij afwezig was. Hierdoor heeft het COA eiser MOB gemeld, en kon de geplande overdracht niet doorgaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister op 14 januari 2025 de overdrachtstermijn heeft kunnen verlengen met een termijn van achttien maanden, omdat sprake was van onderduiken.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.