ECLI:NL:RBDHA:2025:9223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.10348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van economische motieven en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft eiser, van Marokkaanse nationaliteit, op 6 februari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 4 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de aangevoerde redenen voornamelijk economisch van aard zijn en niet kwalificeren als asielmotieven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar is niet verschenen op de zitting van 9 mei 2025. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de overige aangevoerde redenen niet voldoende zijn om een asielvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter ook geconcludeerd dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen op basis van het beleid dat Marokko een veilig land van herkomst is. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd, maar de afwijzing op basis van economische motieven in stand gelaten. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 907,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10348
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en
, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).
de Minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. Eiser heeft op 6 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2007. De minister heeft met het bestreden besluit van 4 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Marokko en is met zijn vrienden illegaal op een schip naar Europa gereisd. Eiser stelt dat hij in Marokko niet aan werk kan komen en dat hij enkel in de illegale sector werk kan vinden. Eiser wil niet in de illegale sector werken en zal zonder werk in een situatie van materiële deprivatie terechtkomen, omdat hij niet in zijn basisbehoeften zal kunnen voorzien.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven: identiteit, nationaliteit en herkomst.
6. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig is en dat de andere feiten die eiser noemt economische motieven zijn die niet kunnen leiden tot het verlenen van een asielvergunning en daarmee niet kwalificeren als asielmotieven. De minister heeft de asielaanvraag om deze reden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister heeft de asielaanvraag ook afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser afkomstig is uit Marokko en dit volgens het beleid van de minister een veilig land van herkomst is (paragraaf C7/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)). Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat het algemene rechtsvermoeden dat hij de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten kan inroepen voor zijn gestelde problemen niet voor hem geldt. De minister heeft de aanvraag daarom ook afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Beoordeling asielmotieven
7. Eiser voert aan dat zijn gestelde problemen niet alleen economische motieven zijn. Eiser stelt dat hij in Marokko niet in de legale sector kan werken en dat hij niet in de illegale sector wil werken. Eiser zal daarom in een situatie van materiële deprivatie terechtkomen.
8. De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft in Marokko en dat eiser zijn land van herkomst heeft verlaten om in Nederland te kunnen werken (aanmeldgehoor p. 8). Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Marokko niet in de legale sector zou kunnen werken of dat hij in een situatie van materiële deprivatie terecht zal komen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze redenen economisch van aard zijn en dus niet raken aan het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister deze redenen terecht niet heeft aangemerkt als asielmotieven die relevant van zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.

Veilig land van herkomst

9. Eiser voert aan dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land van herkomst is gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
10. De rechtbank overweegt dat eiser geen persoonlijke omstandigheden heeft gesteld waarom Marokko voor hem geen veilig land van herkomst is. De rechtbank overweegt verder dat deze zittingsplaats in haar uitspraak van 27 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:5174) heeft geoordeeld dat uit het arrest C.V. t. Tsjechië van het Hof van Justitie van de EU (ECLI:EU:C:2024:841) kan worden afgeleid dat het uitzonderen van groepen zich niet verdraagt met de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. De rechtbank sluit zich aan bij dat oordeel en verwijst daartoe naar de overwegingen 12 tot en met 14 in de genoemde uitspraak van deze zittingsplaats.
11. Gelet op bovenstaande uitspraak van deze zittingsplaats, berust de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst niet op een draagkrachtige motivering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de asielaanvraag van eiser daarom ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Het bestreden besluit bevat om deze reden een gebrek.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank is van oordeel dat de asielaanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. De afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kan op grond van deze reden in stand blijven.
13. De rechtbank is ook van oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw onterecht is. De rechtbank constateert om deze reden een gebrek in het bestreden besluit en ziet daarom aanleiding om het besluit te vernietigen voor zover de afwijzing is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Het beroep is in zoverre gegrond. Dat betekent dat eiser op dit punt gelijk krijgt. Gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 12 blijven de rechtsgevolgen van het besluit in stand.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 maart 2025 voor zover de afwijzing als kennelijk ongegrond is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 4 maart 2025 voor zover de afwijzing als kennelijk ongegrond is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.