Uitspraak
[eiser 1] en anderen volgens de bijgevoegde lijst,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Gesteld noch gebleken is immers dat eisers op korte termijn kunnen terugkeren naar hun land van herkomst dan wel uitzetbaar zijn. Daarnaast hebben zij stellig betwist dat de VBL voor hen een alternatieve opvanglocatie is, onder meer omdat daarvoor andere toelatingsvereisten gelden en er onvoldoende beschikbaarheid is.
Dat het college de opvang na 1 januari 2025 onverplicht en om humanitaire gronden heeft gecontinueerd, neemt dit procesbelang niet weg. Door stopzetting van de financiering van de LVV is het college inmiddels genoodzaakt tot ontruiming van de opvangplekken over te gaan. Enkele eisers zijn al ontruimd en ten aanzien van enkele andere eisers zijn ontruimingsprocedures in een vergevorderd stadium. Eisers komen als gevolg van de bestreden besluiten op straat en er is geen enkele toezegging of garantie dat eisers elders (onvoorwaardelijk) opvang zullen krijgen waarbij in hun elementaire levensbehoeften wordt voorzien. Hun procesbelang is hiermee een gegeven.
Door het wegvallen van de24-uursopvang wordt de ondergrens van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest [5] niet meer gehaald, zoals geformuleerd in het Changu-arrest van het Hof van Justitie [6] van 12 september 2024 [7] . Eisers zullen buiten hun wil en persoonlijke keuzes op straat terecht komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Zij zullen immers niet langer kunnen voorzien in hun meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over een woonruimte.
De minister heeft niet voor iedere eiser individueel bezien of de VBL geschikt is en of hij of zij toegang heeft tot de VBL. Eisers zijn kwetsbaar en behoeven onvoorwaardelijke opvang. Zij kunnen niet worden opgevangen in de VBL. Uit de informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) blijkt bovendien dat de VBL overbelast is; niet iedereen zal daar dus terecht kunnen.
Volgens de minister wordt aan de hiervoor genoemde ondergrens van artikel 3 van het EVRM wel voldaan, omdat eisers zich kunnen melden bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor opvang in de VBL. In dit verband verwijst de minister naar de uitspraak van de Afdeling [8] van 30 september 2019 [9] , waarin onder verwijzing naar de arresten Hunde [10] en M.S.S. tegen België [11] is geoordeeld dat Nederland kan volstaan met het aanbod van verblijf in de VBL in Ter Apel. Daarbij mag de voorwaarde worden gesteld dat een vreemdeling zich vooraf bereid verklaart mee te werken aan zijn vertrek uit Nederland. Volgens de minister onderschrijft het Changu-arrest deze benadering en uitleg van het EHRM en de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2019. Uit het Changu-arrest volgt niet dat vreemdelingen die illegaal op het grondgebied verblijven een onvoorwaardelijk recht hebben op opvangvoorzieningen. Uit het Changu-arrest en het Jawo-arrest [12] blijkt juist dat aan de wil en de keuzes van de vreemdeling betekenis toekomt. De mogelijkheid tot onderdakverlening in de VBL na aanmelding in Ter Apel stond en staat nog immer voor eisers open, maar geen van eisers heeft daarvan gebruik gemaakt. Alleen al hierom kan niet gesproken worden van een situatie waarin één van hen buiten zijn/haar wil en eigen keuzes om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomt.
De vraag of de gehanteerde toegangs- of verblijfsvoorwaarden van de VBL aan eisers gesteld kunnen worden, valt volgens de minister buiten de omvang van deze procedures die alleen zien opde individuele LVV-deelname van eisers per datum in geding. Deze gronden kunnen na aanmelding in de VBL kenbaar worden gemaakt in een eventuele procedure tegen een feitelijk aanbod of weigering van onderdak in de VBL. Als er meer bedden nodig zijn in de VBL, zal de minister daarin voorzien, aldus de minister.
De minister dient daarom opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers en moet dat doen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.
Omdat de rechtbank in de hoofdzaken heeft beslist, worden de voorlopige voorzieningen die namens [eiser 29] en [eiser 30] zijn verzocht, afgewezen. Er is, anders dan ten aanzien van de betrokken eisers waarbij het LVV-traject is beëindigd, geen reden om ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. Omdat zij niet waren toegelaten tot de LVV en ook op andere gronden geen opvang van het college hebben gekregen, stopt voor deze eisers de opvang niet als gevolg van de besluiten.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank stelt deze vergoeding vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van het Bpb krijgt de gemachtigde per proceshandeling een vaste vergoeding. De gemachtigde van eisers heeft beroepschriften en verzoekschriften voor betrokken eisers ingediend en deelgenomen aan de zitting. Per proceshandeling wordt een vergoeding van € 907,- toegekend.