ECLI:NL:RBDHA:2025:9293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/681020 / KG ZA 25-172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op huurovereenkomst voor wachtvoorziening/shop op verzorgingsplaats Varakker

In deze zaak heeft Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Rijksvastgoedbedrijf, met als doel een verbod te verkrijgen op het voornemen van het Rijksvastgoedbedrijf om een huurovereenkomst te sluiten met Fastned B.V. voor de realisatie van een wachtvoorziening/shop op verzorgingsplaats Varakker. Shell stelt dat het Rijksvastgoedbedrijf onrechtmatig handelt door zonder voorafgaande openbare selectieprocedure een huurovereenkomst aan Fastned aan te bieden, en dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel zoals uitgewerkt in de Didam-arresten van de Hoge Raad. Fastned heeft zich als tussenkomende partij gevoegd in de procedure en stelt dat zij de enige serieuze gegadigde is voor de huurovereenkomst, omdat zij beschikt over een geldige Wbr-vergunning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat zowel Shell als Vemobin, die ook een vordering heeft ingediend, onvoldoende spoedeisend belang hebben aangetoond. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Shell en Vemobin afgewezen, met de overweging dat het Rijksvastgoedbedrijf op basis van objectieve criteria heeft geconcludeerd dat Fastned de enige serieuze gegadigde is. De proceskosten zijn toegewezen aan het Rijksvastgoedbedrijf en Fastned, terwijl Shell en Vemobin als in het ongelijk gestelde partijen zijn veroordeeld in de kosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/681020 / KG ZA 25-172
Vonnis in kort geding van 16 april 2025
in de zaak van
SHELL NEDERLAND VERKOOPMAATSCHAPPIJ B.V.te Rotterdam,
eiseres,
advocaten mrs. W.J.E. van der Werf en B.T. Tonino te Den Haag,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Rijksvastgoedbedrijf)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. M.F. Mesu-Abbekerk en J.M. Fluitsma te Den Haag,
waarin zijn tussengekomen:
FASTNED B.V.te Amsterdam,
advocaten mrs. L.P.W. Mensink en G.M.E. de Vries te Amsterdam,
en
VERENIGING ENERGIE VOOR MOBILITEIT EN INDUSTRIE (althans een aantal van haar leden),te Den Haag,
advocaten mrs. S.C. Polkerman en I. de Jong te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Shell’, ‘het Rijksvastgoedbedrijf’, ‘Fastned’ en ‘Vemobin’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 maart 2025, met producties 1 tot en met 22;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 13;
- de incidentele conclusie van Fastned tot primair tussenkomst en subsidiair voeging, met productie 1;
- de incidentele conclusie van Vemobin tot primair tussenkomst en subsidiair voeging, met producties 1 tot en met 3;
- de op 26 maart 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Shell, het Rijksvastgoedbedrijf en Vemobin pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De incidentele vorderingen tot tussenkomst/voeging

2.1.
Fastned en Vemobin hebben primair gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Shell en het Rijksvastgoedbedrijf. Subsidiair heeft Fastned gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van het Rijksvastgoedbedrijf. Vemobin heeft subsidiair gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van Shell. Ter zitting hebben Shell en het Rijksvastgoedbedrijf verklaard geen bezwaar te hebben tegen de door Fastned en Vemobin gevorderde tussenkomst. Fastned en Vemobin zijn vervolgens toegelaten als tussenkomende partijen, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat hun tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
De Staat is eigenaar van vrijwel alle gronden langs de Nederlandse rijkswegen waarop zogenaamde verzorgingsplaatsen zijn gevestigd. In de meermaals gewijzigde ‘Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen’ (hierna: ‘de Kennisgeving’) is het beleid neergelegd dat de Staat voert bij het verlenen van publiekrechtelijke toestemming voor het realiseren en exploiteren van voorzieningen op verzorgingsplaatsen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen basisvoorzieningen en aanvullende voorzieningen.
3.2.
Onder basisvoorzieningen worden verstaan benzinestations, wegrestaurants, servicestations en energielaadpunten. Sinds 2017 is op grond van de Kennisgeving per verzorgingsplaats één energielaadpunt als basisvoorziening toegestaan. Aanvullende voorzieningen zijn alle andere voorzieningen op een verzorgingsplaats anders dan de basisvoorzieningen, zoals gemakswinkels (‘shops’) en autowasstraten. Vanaf 2021 kan een ieder en niet – zoals tot dat moment – uitsluitend de houder van een vergunning voor een basisvoorziening een vergunning aanvragen voor het realiseren en exploiteren van een aanvullende voorziening op een verzorgingsplaats.
3.3.
Voor het realiseren en exploiteren van basisvoorzieningen en aanvullende voorzieningen was tot 1 januari 2024 een publiekrechtelijke vergunning vereist als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr). De aanvraag voor een Wbr-vergunning kon op grond van artikel 3 Wbr slechts door Rijkswaterstaat namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: ‘de Minister’) worden geweigerd ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van de verzorgingsplaats. Sinds 1 januari 2024 is de vergunningsplicht geregeld in de Omgevingswet en dient te worden beschikt over een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit bij een weg. De inhoudelijke beoordeling van een vergunningsaanvraag voor het plaatsen van voorzieningen op verzorgingsplaatsen in beheer bij het Rijk is niet veranderd ten opzichte van de voorgaande beleidsregel. Hierna wordt de publiekrechtelijk benodigde vergunning kortheidshalve steeds aangeduid als de Wbr-vergunning.
3.4.
Op grond van de Kennisgeving worden Wbr-vergunningsaanvragen voor basisvoorzieningen en aanvullende voorzieningen getoetst op onder meer de gevolgen voor de verkeersveiligheid, de beschikbare ruimte op de verzorgingsplaats, de doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats, het functionele belang voor de weggebruiker en de gevolgen voor de sociale veiligheid. In het huidige beleid is gekozen voor een sobere, uniforme en voorspelbare inrichting. In dat verband stelt de Kennisgeving een aantal nadere eisen aan vergunningsaanvragen voor aanvullende voorzieningen. In de Kennisgeving is voorts bepaald dat deze vergunningsaanvragen op volgorde van binnenkomst worden beoordeeld en dat de volledige aanvraag die het eerste is ingediend wordt beoordeeld als niet alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd wegens de beperkte fysieke ruimte op de verzorgingsplaats en/of in het licht van een veilige en doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats.
3.5.
Voor het realiseren en exploiteren van een basisvoorziening of een aanvullende voorziening op een verzorgingsplaats moet behalve over een Wbr-vergunning eveneens worden beschikt over privaatrechtelijke toestemming van de Staat. Het Rijksvastgoedbedrijf verleent die toestemming. In een brief van 25 oktober 2023 heeft het Rijksvastgoedbedrijf marktpartijen geïnformeerd dat hij de toetsingscriteria en de procedure voor het geven van privaatrechtelijke toestemming voor aanvullende voorzieningen in een inmiddels op www.biedboek.nl gepubliceerde bijlage bij die brief heeft beschreven. Uit de bijlage volgt dat de privaatrechtelijke toestemming in de regel wordt vastgelegd in een huurovereenkomst. Daarbij gelden de volgende toetsingscriteria:
Verzorgingsplaats Varakker
3.6.
Verzorgingsplaats Varakker is gelegen aan de rijksweg A15 in Opheusden, gemeente Neder-Betuwe. Shell exploiteert op Varakker een benzinestation met shop en vier elektrische laadplekken als basisvoorziening. Fastned exploiteert op Varakker sinds 30 juli 2013 een energielaadpunt met twee snellaadpalen als basisvoorziening. Deze vergunning heeft een looptijd van vijftien jaar en eindigt per 31 juli 2028. Op 30 januari 2017 hebben het Rijksvastgoedbedrijf en Fastned met terugwerkende kracht met ingang van 1 augustus 2013 een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van de voor het energielaadpunt benodigde grond. Ook deze overeenkomst is gesloten voor de duur van vijftien jaar.
3.7.
Fastned heeft op 2 december 2022 een aanvraag ingediend bij Rijkswaterstaat voor een Wbr-vergunning voor het realiseren en exploiteren van een wachtvoorziening/shop met vijf parkeerplaatsen als aanvullende voorziening bij haar energielaadpunt op Varakker. Deze aanvraag en de ontwerpvergunning hebben van 16 november 2023 tot en met 28 december 2023 ter inzage gelegen. Shell heeft op 22 december 2023 een pro forma zienswijze ingediend en op 25 januari 2024 een aanvullende zienswijze. Rijkswaterstaat heeft de aangevraagde Wbr-vergunning bij beschikking 5 april 2024 aan Fastned verleend tot 30 juli 2028. Shell heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld. Op dit beroep is nog niet beslist.
3.8.
Op 28 december 2023 heeft AECOM Netherlands B.V. (hierna: ‘AECOM’) namens Shell een aanvraag voor een Wbr-vergunning ingediend voor het realiseren en exploiteren van een wachtvoorziening/shop als aanvullende voorziening bij haar laadstation op verzorgingsplaats Varakker. Rijkswaterstaat heeft op 16 april 2024 per e-mail aan AECOM bericht dat deze aanvraag conflicteert met een reeds vergunde wachtvoorziening/shop op dezelfde locatie (lees: de aanvraag van Fastned van 2 december 2022). Bij brief van 30 mei 2024 heeft Rijkswaterstaat aan AECOM bericht dat hij voornemens is de namens Shell aangevraagde vergunning te weigeren op grond van artikel 3 Wbr. Daarbij geeft Rijkswaterstaat als reden de conflicterende situatie met de uitbreiding van het energielaadpunt en het niet voldoen aan de geldende criteria uit de Kennisgeving. AECOM heeft bij e-mail van 25 oktober 2024 aan Rijkswaterstaat bericht dat de vergunningsaanvraag van 28 december 2023 wordt ingetrokken.
3.9.
Op 17 december 2024 heeft het Rijksvastgoedbedrijf naar aanleiding van een verzoek van Fastned om privaatrechtelijke toestemming voor de door haar beoogde wachtvoorziening/shop het voornemen gepubliceerd tot het aangaan van een huurovereenkomst met Fastned te sluiten voor een oppervlakte grond van 493 m² voor het realiseren van de op 5 april 2024 vergunde wachtvoorziening/shop. Deze huurovereenkomst heeft blijkens dit voornemen een looptijd tot 1 augustus 2028. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft dit voornemen als volgt gemotiveerd:
“Het Rijksvastgoedbedrijf is van mening dat onderstaande overeenkomst gesloten kan worden met de beoogde wederpartij, omdat het onderliggende verzoek voldoet aan de toetsingscriteria zoals opgenomen in de procedure ‘Privaatrechtelijke toestemming voor aanvullende voorzieningen op verzorgingsplaatsen’[zie hiervoor onder 3.5, toev. vzr.]
3.10.
Shell heeft op 14 januari 2025 door middel van indiening van een reactieformulier tijdig bezwaar gemaakt tegen het voornemen. In dit formulier heeft Shell verklaard als potentieel gegadigde belang te hebben bij het verkrijgen van een huurovereenkomst voor het aan Fastned te verhuren perceel grond ten behoeve van het realiseren van eigen aanvullende voorziening. Daarbij heeft Shell verklaard dat zij kan voldoen aan de daarvoor geldende toetsingscriteria. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft bij e-mail van 27 januari 2025 onder meer als volgt aan Shell bericht:
“Ik stel vast dat Shell in ieder geval niet voldoet aan het hiervoor sub 2. omschreven criterium. Shell heeft bij haar verzoek geen bewijsstukken overlegd waaruit blijkt dat zij beschikt over een geldige publiekrechtelijke vergunning voor de betreffende grond. Het verzoek tot privaatrechtelijke toestemming van de beoogde partij voldoet wel aan alle gestelde criteria.
Gelet op het voorgaande ga ik dan ook over tot uitvoering van het gepubliceerde voornemen tot het sluiten van een overeenkomst voor een aanvullende voorziening (shop) op de verzorgingsplaats Varakker met de beoogde wederpartij.”
3.11.
De advocaat van Shell heeft het Rijksvastgoedbedrijf van brief van 28 januari 2025 gesommeerd onvoorwaardelijk en schriftelijk te bevestigen dat hij, in ieder geval totdat in een door Shell aanhangig te maken kortgeding finaal is beslist, geen huurovereenkomst voor een aanvullende voorziening (shop) op de verzorgingsplaats Varakker zal sluiten. De advocaat van het Rijksvastgoedbedrijf heeft bij e-mail van 31 januari 2025 bericht dat de uitkomst van het aangekondigde kort geding in eerste aanleg zal worden afgewacht.

4.Het geschil

4.1.
Shell vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het Rijksvastgoedbedrijf op straffe van een dwangsom te verbieden om uitvoering te geven aan het op 17 december bekendgemaakte voornemen om met Fastned een huurovereenkomst aan te gaan ten aanzien van het daarin vermelde perceel grond;
II. het Rijksvastgoedbedrijf op straffe van een dwangsom te verbieden om dit perceel grond zonder voorafgaande openbare selectieprocedure te verhuren of anderszins in gebruik te geven, waarbij een reeds verleende Wbr-vergunning niet als selectiecriterium mag worden gehanteerd;
III. het Rijksvastgoedbedrijf te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voert Shell – samengevat – het volgende aan. Het Rijksvastgoedbedrijf handelt met het geuite voornemen om een huurovereenkomst met Fastned aan te gaan onrechtmatig en/of in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, zoals door de Hoge Raad ingevuld in de zogenaamde Didam-arresten (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 en HR 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1661). Daarnaast hanteert het Rijksvastgoedbedrijf een onmogelijke eis door voor te schrijven dat alleen marktpartijen die beschikken over een geldige Wbr-vergunning succesvol bezwaar kunnen maken tegen het voornemen. Er is sprake van een schending van het level playing field. Volgens Shell is het in het voornemen gehanteerde toetsingscriterium dat sprake is van één serieuze gegadigde vanwege de enkele omstandigheid dat Fastned reeds over een publiekrechtelijke Wbr-vergunning beschikt niet objectief, toetsbaar en redelijk. Toen dit selectiecriterium op 25 oktober 2023 bekend werd gemaakt, lag er al geruime tijd een volledige aanvraag van Fastned voor een Wbr-vergunning voor het realiseren en exploiteren van een wachtvoorziening/shop als aanvullende voorziening en was dus duidelijk dat alleen Fastned aan dit criterium zou kunnen voldoen. Daarbij wijst Shell erop dat nog onzeker is of de Wbr-vergunning van Fastned in stand zal blijven. Shell stelt dat zij er niet mee bekend was dat ook door haar een Wbr-vergunning had kunnen worden aangevraagd voor terreinen buiten bestaande huurgrenzen van benzinestationhouders, en exploitanten van energielaadpunten. Het selectiecriterium is toegeschreven naar Fastned en andere marktpartijen kunnen hier niet aan voldoen. De Wbr-vergunning was immers al op 2 december 2022 door Fastned aangevraagd. Shell stelt dat dat andere marktpartijen, waaronder zijzelf, ook geïnteresseerd zijn in het exploiteren van een wachtvoorziening/shop op de bewuste locatie en zij verwijst daarbij naar de op 28 december 2023 door haar ingediende aanvraag voor een Wbr-vergunning. Onjuist is volgens Shell dan ook de constatering van het Rijksvastgoedbedrijf dat sprake is van één serieuze gegadigde en om die reden dient het Rijksvastgoedbedrijf een openbare selectieprocedure te doorlopen met objectieve, toetsbare en redelijke criteria, waarbij ook andere marktpartijen in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen. Met de belangen van die marktpartijen wordt nu ten onrechte in het kader van de verlening van zowel de publiekrechtelijke als de privaatrechtelijke toestemming geen rekening gehouden. Shell wijst er tenslotte nog op dat getuige het concept-wetsvoorstel ‘Wet marktordening voorzieningen verzorgingsplaatsen’ een wijziging van het beleid rondom verzorgingsplaatsen op handen is, hetgeen volgens Shell onderschrijft dat het huidige gronduitgiftebeleid voor aanvullende voorzieningen ondeugdelijk is.
4.3.
Het Rijksvastgoedbedrijf voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Fastned vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Shell in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren en het Rijksvastgoedbedrijf te veroordelen om de voorgenomen huurovereenkomst definitief met haar te sluiten, voor zover hij daartoe nog wenst over te gaan, een en ander met veroordeling van Shell in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Fastned daartoe dat van strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals door de Hoge Raad uitgewerkt in de Didam-arresten, geen sprake is. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft zijn voornemen tot het sluiten van de huurovereenkomst tijdig en gemotiveerd bekend gemaakt. Dit voornemen is volgens Fastned gebaseerd op objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft vastgesteld dat Fastned de enige partij is die over een publiekrechtelijke vergunning voor het te verhuren perceel beschikt en op basis daarvan staat naar de mening van Fastned vast althans heeft het Rijksvastgoedbedrijf redelijkerwijs mogen aannemen dat Fastned als enige serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de huur van dit perceel.
4.6.
Vemobin vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het Rijksvastgoedbedrijf te verbieden uitvoering te geven aan het voornemen om met Fastned een huurovereenkomst aan te gaan en het Rijksvastgoedbedrijf te gebieden voor het verhuren van het betreffende perceel een openbare selectieprocedure te doorlopen, die voldoet aan de daaraan uit hoofde van het gelijkheidsbeginsel te stellen eisen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van het Rijksvastgoedbedrijf in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.7.
Verkort weergegeven stelt Vemobin daartoe dat zij als branchevereniging zestien energiemaatschappijen in Nederland vertegenwoordigt, die zich bezighouden met het leveren van energie binnen industrie en ten behoeve van mobiliteit. Haar leden exploiteren op de Nederlandse verzorgingsplaatsen benzinestations en laadvoorzieningen, die ook shops en wachtvoorzieningen omvatten. In deze procedure treedt Vemobin krachtens volmacht op namens tien van haar leden. Vemobin beoogt in deze procedure te bewerkstelligen dat deze tien leden, die volgens haar allen als potentiële gegadigden zijn aan te merken, kunnen meedingen naar de huurovereenkomst voor een nieuwe aanvullende voorziening wachtvoorziening/shop bij de bestaande basisvoorziening ‘energielaadpunt’ van Fastned. Het Rijksvastgoedbedrijf past volgens Vemobin bij de uitgifte van de betreffende grond toetsingscriteria toe die niet kwalificeren als objectieve, toetsbare en redelijke selectiecriteria in de zin van de Didam-arresten en die criteria zijn daarmee in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarmee handelt het Rijksvastgoedbedrijf onrechtmatig. Volgens Vemobin dient het Rijksvastgoedbedrijf een openbare selectieprocedure te organiseren en mag hij niet direct een huurovereenkomst met Fastned sluiten aangezien Fastned niet kan worden aangemerkt als enige serieuze gegadigde voor die overeenkomst. Daarnaast hanteert het Rijksvastgoedbedrijf een onmogelijke eis door voor te schrijven dat alleen marktpartijen die beschikken over een geldige Wbr-vergunning succesvol bezwaar kunnen maken tegen het voornemen.
4.8.
Voor zover nodig zullen de standpunten van Shell en het Rijksvastgoedbedrijf met betrekking tot de vorderingen van Fastned en Vemobin hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Zowel Shell als Vemobin vordert in deze procedure een verbod voor het Rijksvastgoedbedrijf om uitvoering te geven aan zijn voornemen om zonder voorafgaande openbare selectieprocedure met Fastned een huurovereenkomst te sluiten voor de grond waarop Fastned de door haar beoogde wachtvoorziening/shop als aanvullende voorziening bij haar energielaadpunt op verzorgingsplaats Varakker wil realiseren. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, willen Shell en Vemobin uiteindelijk met hun vorderingen bereiken dat zijzelf, althans wat Vemobin betreft, de leden die haar in deze procedure hebben gevolmachtigd, een eerlijke kans krijgt/krijgen om op de bewuste locatie op de verzorgingsplaats Varakker een eigen aanvullende voorziening, zoals thans door Fastned beoogd, te realiseren. Shell en Vemobin stellen dat die eerlijke kans hen door toedoen van het Rijksvastgoedbedrijf is ontnomen.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet in deze zaak aanleiding om allereerst te beoordelen of Shell en Vemobin voldoende belang hebben bij hun vordering. Op grond van het bepaalde in artikel 3:303 BW komt immers zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toe. Nu het gaat om een voorziening in kort geding dient bovendien sprake te zijn van een spoedeisend belang.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Shell en Vemobin onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
5.4.
Ten aanzien van Shell wordt daartoe het volgende overwogen. Niet ter discussie staat dat voor het realiseren en exploiteren van een aanvullende voorziening op een verzorgingsplaats moet worden beschikt over zowel publiekrechtelijke toestemming van Rijkswaterstaat in de vorm van een Wbr-vergunning als privaatrechtelijke toestemming van het Rijksvastgoedbedrijf in de vorm van een huurovereenkomst voor het gebruik van de benodigde grond. Met andere woorden: de (uiteindelijke) exploitant van de aanvullende voorziening moet dus beschikken over zowel een Wbr-vergunning als over een huurovereenkomst voor de locatie waarop die voorzieningen zal worden geëxploiteerd. De vordering van Shell in deze procedure heeft uitsluitend betrekking op de vereiste privaatrechtelijke toestemming, dus de huurovereenkomst. Toewijzing van die vordering leidt ertoe dat het Rijksvastgoedbedrijf (voorlopig) geen uitvoering kan geven aan zijn voornemen om met Fastned een huurovereenkomst te sluiten en dat die huurovereenkomst via een openbare selectieprocedure in de markt moet worden gezet. Onduidelijk is wat de uitkomst van zo’n openbare selectieprocedure zal zijn en meer in het bijzonder of die ertoe zal leiden dat het Rijksvastgoedbedrijf voor de desbetreffende locatie een huurovereenkomst met Shell zal sluiten. Bij toewijzing van die vordering maakt Shell mogelijk kans op de huurovereenkomst, maar bij het krijgen van die kans heeft zij alleen belang indien voldoende aannemelijk is dat zij in aanmerking kan komen voor de vereiste publiekrechtelijke toestemming. Dat laatste is naar voorlopig oordeel niet het geval. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft op 5 april 2024 immers al een Wbr-vergunning aan Fastned verleend voor het realiseren en exploiteren van de door Fastned beoogde aanvullende voorziening op de locatie. Shell heeft weliswaar beroep aangetekend tegen de aan Fastned verleende Wbr-vergunning, maar op dit beroep is nog niet door de bestuursrechter beslist en in het kader van dit kort geding kan niet op de beslissing van de bestuursrechter vooruit worden gelopen. Gelet op het ontbreken van een concreet vooruitzicht op het door haar verkrijgen van de vereiste publiekrechtelijke toestemming ontbreekt het Shell op dit moment aan voldoende (spoedeisend) belang bij de in deze kortgedingprocedure gevorderde voorziening.
5.5.
Vemobin heeft ter zitting desgevraagd niet aannemelijk gemaakt dat de tien energiemaatschappijen die zij in dit kortgeding krachtens volmacht vertegenwoordigt, het realiseren en exploiteren van een aanvullende voorziening op de door Fastned beoogde locatie nastreven. Daarmee valt niet in te zien dat Vemobin een (spoedeisend) belang heeft bij de door haar ten behoeve van die tien energiemaatschappijen in deze kortgedingprocedure gevorderde ordemaatregel, die immers uitsluitend op die locatie betrekking heeft. Dit betekent dat ook de vordering van Vemobin in dit kortgeding bij gebrek aan (spoedeisend) belang niet toewijsbaar is.
5.6.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook als het vereiste (spoedeisend) belang aan de zijde van Shell en Vemobin wel zou moeten worden aangenomen, hun vorderingen in dit kort geding niet toewijsbaar zijn. Daarvoor is redengevend dat het Rijksvastgoedbedrijf naar voorshands oordeel in lijn met de Didam-arresten op basis van een objectief, toetsbaar en redelijk criterium, heeft geconcludeerd dat Fastned de enige serieuze gegadigde is voor de te sluiten huurovereenkomst, waardoor op hem geen verplichting rust om een ter zake een openbare selectieprocedure te houden. Het Rijksvastgoedbedrijf toetst – naar als zodanig niet ter discussie staat – of de verzoeker van privaatrechtelijke toestemming beschikt over een geldige Wbr-vergunning voor de realisatie en instandhouding van een aanvullende voorziening op een verzorgingsplaats. Dit door het Rijksvastgoedbedrijf gehanteerde criterium is zowel objectief als toetsbaar. Door Shell is onvoldoende weersproken dat – zoals het Rijksvastgoedbedrijf stelt – het gebruik van dit criterium bij alle gronduitgiften voor voorzieningen op verzorgingsplaatsen (behoudens benzinestations) staande praktijk is en ook reeds was vóór de publicatie daarvan op www.biedboek.nl op 25 oktober 2023. Daarmee is niet aannemelijk de stelling van Shell dat op laatstgenoemde datum sprake was van nieuw specifiek naar Fastned toegeschreven gronduitgiftebeleid. Het hanteren van dit criterium is naar voorshands oordeel eveneens redelijk. Het Rijksvastgoedbedrijf stelt in dat verband terecht dat een partij niets heeft aan de grond op een verzorgingsplaats als hij niet over een vergunning beschikt om op die grond een basis- of aanvullende voorziening te exploiteren. Daarnaast wordt met het vereisen van het bezit van een Wbr-vergunning gewaarborgd dat gebruikers van percelen op verzorgingsplaatsen voldoen aan de eisen van doelmatig en veilig gebruik van de verzorgingsplaats. Voorts stelt het Rijksvastgoedbedrijf terecht dat, gelet op het feit dat voorshands voldoende aannemelijk is dat het op 25 oktober 2023 gepubliceerde beleid ook daarvoor al staande praktijk was, Shell en de tien energieleveranciers die Vemobin vertegenwoordigt in gelijke mate als alle overige potentiële gegadigde marktpartijen de mogelijkheid hebben gehad om een Wbr-vergunning aan te vragen voor een aanvullende voorziening op de door Fastned beoogde locatie op de verzorgingsplaats Varakker. Bij dit alles dient mede in aanmerking te worden genomen dat derden die menen dat ook zij voor een Wbr-vergunning in aanmerking hadden moeten komen, de rechtmatigheid van het gehanteerde systeem van verdeling c.q. verlening van Wbr-vergunningen op basis van het beginsel
‘first come, first serve’in het kader van beroep tegen een besluit waarbij een Wbr-vergunning is verleend aan de bestuursrechter ter beoordeling kunnen voorleggen. Nu die procedure heeft te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, zijn daarmee de rechten/belangen van die derden in voldoende mate gewaarborgd. Van schending van het gelijkheidsbeginsel, willekeur en onrechtmatig handelen door het Rijksvastgoedbedrijf is op grond van het voorgaande dan ook geen sprake. Het feit dat een beleidswijziging rondom verzorgingsplaatsen op handen is, rechtvaardigt ten slotte, anders dan Shell betoogt, evenmin de conclusie dat het Rijksvastgoedbedrijf door toepassing van het huidige beleid onrechtmatig handelt.
5.7.
Nu het Rijksvastgoedbedrijf voornemens is de voorgenomen huurovereenkomst ook daadwerkelijk met Fastned te sluiten, brengt de afwijzing van de vorderingen van Shell en Vemobin mee dat Fastned geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vordering, zodat deze zal worden afgewezen. Fastned zal worden veroordeeld in de kosten van het Rijksvastgoedbedrijf, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat het Rijksvastgoedbedrijf als gevolg van deze vordering extra kosten heeft moeten maken. Shell en Vemobin zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van zowel het Rijksvastgoedbedrijf als Fastned. De proceskosten van zowel het Rijksvastgoedbedrijf als Fastned worden begroot op:
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,--
5.8.
De door het Rijksvastgoedbedrijf en Fastned gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het door Shell, Fastned en Vemobin gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Fastned voor wat betreft de door haar ingestelde vordering jegens het Rijksvastgoedbedrijf in de kosten van het Rijksvastgoedbedrijf, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt Shell en Vemobin in de overige proceskosten van zowel het Rijksvastgoedbedrijf als Fastned van ieder € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Shell en Vemobin niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,-- extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt Shell en Vemobin in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
mw