ECLI:NL:RBDHA:2025:9294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse vreemdeling. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd omdat de identiteit van de eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Eiser stelde dat hij onterecht was opgehouden en dat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, ondanks de beweringen van de eiser. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18593
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1970.
Onrechtmatigheid van de ophouding (grondslag)
2. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden. Hij is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, omdat zijn identiteit – als gevolg van een storing van de progriszuil - niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Echter uit de M122 van 22 januari 2025, die aan eiser is uitgereikt door de vreemdelingenpolitie blijkt al de identiteit van eiser. Bovendien staat in dat document dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie zal worden overgebracht voor verhoor op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Ook blijkt uit het document HV23 dat de identiteit van eiser bekend was. De ophouding had dan ook op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moeten geschieden. Naar aanleiding hiervan moet er een belangenafweging plaatsvinden die uitvalt in het voordeel van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gebrek in de ophouding. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 februari 20251 volgt dat voor zover eiser aanvoert dat de grondslag onjuist is omdat hij uit het strafrecht is overgenomen en zijn identiteit dus wel kon worden vastgesteld, de minister in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit tot uitgangspunt mag nemen, maar hiertoe niet is verplicht. Deze uitspraak is op 17 maart 20252 door de Afdeling bevestigd. In dit geval is niet betwist dat eiser geen identificerende documenten bij zich had en zijn identiteit dus niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Uit het document HV23 controle personalia in de systemen en registers, blijkt dat eisers identiteit als gevolg van een storing aan de progriszuil niet kon worden vastgesteld. Eiser is dan ook terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw opgehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan een belangenafweging toe te komen. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser wil graag het laissez-passer (lp) traject samen met zijn gezin vanuit huis afwachten. Hij woont daar al jaren en is dus traceerbaar. Het adres staat vermeld op zijn Chavez-aanvraag en is dus bekend bij de autoriteiten. De minister had deze omstandigheid moeten meewegen en motiveren in de maatregel van bewaring.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd in de maatregel van bewaring dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de niet betwiste gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Voorts blijkt uit de maatregel van bewaring dat de minister de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft meegewogen. Eiser is op traditionele wijze getrouwd en heeft vier kinderen die hij niet heeft erkend en hij heeft geen rol in de opvoeding gehad. Eiser heeft in Nederland in totaal al bijna twaalf jaar in detentie gezeten voor strafbare feiten en maakt gebruik van meerdere aliassen. Aan eiser is in 2018 een zwaar inreisverbod opgelegd en hij heeft daar geen gevolg aan gegeven. Ook hieruit blijkt een risico op onttrekking aan het toezicht. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

8. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Eiser is op 8 februari 2024 al gepresenteerd bij de Algerijnse nationaliteiten en zijn nationaliteit staat vast. Tot op heden is nog geen lp afgegeven waardoor het zicht op uitzetting ontbreekt.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar Algerije. De nationaliteit van eiser staat dan wel vast, maar zijn identiteit is nog niet vastgesteld. De Algerijnse autoriteiten hebben eiser daarom verzocht om identificerende documenten van zowel zichzelf als om documenten betreffende zijn gezin. Eiser heeft hier geen gehoor aan gegeven en toont daarmee geen actieve en volledige medewerking. Daarbij hebben de Algerijnse autoriteiten niet bericht aan de minister dat geen lp zal worden afgegeven, waaruit blijkt dat het onderzoek nog loop. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft enkel speciale aandacht gevraagd voor de zaak van eiser op 17 april 2025. De minister had harder moeten werken aan een lp dan alleen speciale aandacht vragen. Overigens had de minister al veel eerder om speciale aandacht kunnen vragen, nu de nationaliteit van eiser al ruim een jaar vaststaat.
11. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op 11 februari 2025 een nieuwe lp-aanvraag aan de Algerijnse autoriteiten gezonden. De minister verzendt hierop met regelmaat schriftelijke rappels. Het meest recente rappel dateert van 1 mei 2025. Op 7 april 2025 is het dossier van eiser onder speciale aandacht van de Algerijnse autoriteiten gebracht. De minister heeft op 24 april 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Deze handelingen zijn voldoende om de oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.