ECLI:NL:RBDHA:2025:9299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die van Pakistaanse nationaliteit is, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag op 24 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Spanje gedaan, dat is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn bezwaren niet voldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank oordeelt echter dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en dat de minister in zijn besluit is ingegaan op alle relevante elementen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard is. Het beroep van eiser wordt afgewezen en de rechtbank beslist dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19063
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J. Visscher).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Standaard voornemen
5. Eiser voert aan dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. De door eiser naar voren gebrachte bezwaren zijn ten onrechte niet gemotiveerd betrokken in het voornemen. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 maart 20252. Door dit na te laten is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Ter zitting voert eiser ook aan dat hij in zijn aanmeldgehoor is gehoord voor Malta, terwijl het besluit op Spanje is gericht. Eiser had nogmaals gehoord moeten worden met betrekking tot Spanje, waarbij hij zijn bezwaren kenbaar had kunnen maken.
6. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat de minister in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat de minister van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan Spanje. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze hierop te reageren. In het besluit is de minister ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag heeft geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser en op wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. Eiser heeft terecht genoemd dat hij niet is gehoord met betrekking tot Spanje als Dublinland. Echter is de rechtbank van oordeel dat eiser in zijn zienswijze alsnog zijn bezwaren tegen overdracht naar Spanje naar voren heeft kunnen brengen, waarop is gereageerd in het bestreden besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Hiertoe voert eiser aan dat sprake is van structurele en ernstige tekortkomingen in zowel de asielprocedure als de opvangvoorzieningen. Eiser kreeg in Spanje geen advocaat toegewezen, er is aan hem slechts eenmaal een tolk beschikbaar gesteld en zijn asielaanvraag is afgewezen zonder dat aan hem bekend is gemaakt wat daarvan de reden is.
8. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 24 juni 20243 en 3 februari 20254 nog bevestigd. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo. Eiser is hierin niet geslaagd.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In de uitspraken van de Afdeling is geoordeeld dat het AIDA-rapport 2023, ten aanzien van de opvangvoorzieningen, geen wezenlijk ander beeld schetst dan waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. De Spaanse autoriteiten hebben met het claimakkoord van 30 januari 2025 gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Spaanse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser in Spanje wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Spaanse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser voert hiertoe aan dat, gelet op wat eiser in het vorenstaande heeft aangevoerd, de minister de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard is. De minister heeft de persoonlijke ervaringen van eiser voldoende meegewogen en deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.