ECLI:NL:RBDHA:2024:23304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL24.30603 en NL24.30604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie inzake Dublinverordening en gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft op 2 januari 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank oordeelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door gebruik te maken van een standaardvoornemen zonder de specifieke situatie van eiser in overweging te nemen. De rechtbank stelt vast dat de minister Polen onjuist heeft geïnformeerd over de gezinsband van eiser met zijn echtgenote, die rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de minister wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is. De proceskosten worden vastgesteld op € 2.625,-, die de minister aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.30603 (beroep)
NL24.30604 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum 1] 1991, van Iraakse nationaliteit, eiser en verzoeker (eiser)
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank en voorzieningenrechter (rechtbank) het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 augustus 2024, waarin de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat Polen daarvoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening hangende dit beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben meegedaan: eiser, de gestelde echtgenote van eiser, de gemachtigde van eiser, T. Cetinkayk als tolk in de Koerdische taal en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming besluit
3. Eiser heeft op 2 januari 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit EU-VIS [1] is gebleken dat Polen een visum aan eiser heeft verleend met een geldigheidsduur van 8 december 2023 tot 30 december 2023.
3.1
De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] . Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het visum dat door de Poolse autoriteiten aan eiser is versterkt, was minder dan zes maanden verlopen ten tijde van de asielaanvraag in Nederland. Op basis van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening is Polen in dat geval de verantwoordelijke lidstaat. Nederland heeft daarom op 4 maart 2024 bij de Poolse autoriteiten een verzoek om overname gedaan. In het overnameverzoek heeft de minister bij de persoonsgegevens van de gezinsleden aangegeven dat eiser een echtgenote heeft die in Nederland woont.
3.2
Op 11 april 2024 hebben de autoriteiten van Polen het overnameverzoek afgewezen, omdat zij meer informatie wilden over de gestelde echtgenote. Zo staat het volgende in de afwijzing van Polen:
“According to your request the above mentioned person has a wife - [persoon 1]
, d.o.b. [geboortedatum 2] .1994 staying in the Netherlands. Unfortunately you did
not provide us with any information about her current status in your country. Did she apply
for asylum in the Netherlands and are you going to send us take charge request for her?
Please provide us with requested information and we will reconsider our decision.
Meanwhile, Poland does not deem itself to be the responsible Member State for the person
named above.”
3.3
Nederland heeft op 12 april 2024 een heroverwegingsverzoek ingediend bij Polen. In dat verzoek staat onder andere het volgende:
“The person concerned stated that he met his wife (…), after she arrived in the Netherlands. In addition, the person concerned stated that his wife lives in [woonplaats] , the Netherlands since 2018. The person concerned further stated that his wife obtained a residence permit in the Netherlands based on family reunification with her brother.
According to the person concerned he married his wife in 2020, which marriage was officially registered at the Iraqi Embassy. The person concerned solely showed photographs/copies of the alleged marriage on his cell phone, which copies cannot be investigated on authenticity. According to the person concerned his wife is in the possession of their marriage certificate. The person concerned further stated that his wife applied for family reunification regarding him, though that this application was rejected. According to the person concerned his wife is obtaining the Dutch nationality soon.
An examination in our system with the provided data concerning the alleged wife, shows that the alleged wife, named [persoon 2] , [geboortedatum 3] 1994, indeed obtained a residence permit based on family reunification in the Netherlands in February 2018, which permit was extended. She did not apply for international protection in the Netherlands. Evidently, we will not send a take charge request concerning the alleged wife. Further information relating to the person concerned is unknown.
In view of the statements above, the family tie between the person concerned and his (alleged) wife has not been established yet. Further, obviously, the persons concerned cannot be regarded as Family Members pursuant to article 2, (g) of Regulation (EU) No 604/2013, since the family did not already exist in their country of origin.”
3.4
Polen heeft het overnameverzoek vervolgens op 26 april 2024 aanvaard. Daarbij merken de autoriteiten van Polen het volgende op:
“Please note that all information about relation between [de man] and [persoon 2] comes from your re-examination letter and due to the lack of any documents we are unable to establish whether the above mentioned persons are the married couple. However, in accordance with Polish Central Visa Registry [de man] is registered as a married person. Therefore, you are kindly asked to take the fact into consideration and apply article 17(1) of DR 111 in case of [de man] .”
3.5
De asielaanvraag is vervolgens met het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Polen daarvoor verantwoordelijk is.
Is het uitbrengen van een standaardvoornemen onzorgvuldig?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser stelt als eerste dat de minister ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een standaardvoornemen. Hierbij heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de echtgenote van eiser, mevrouw [persoon 2] , rechtmatig in Nederland verblijft. Uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 23 november 2023 [5] volgt dat er geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding als in het standaardvoornemen alle voor de minister dragende overwegingen zijn opgenomen. Eiser betwist dat hier sprake van is in zijn situatie, nu de minister op geen enkele wijze daadwerkelijk is ingegaan op het huwelijk van eiser. Pas bij het bestreden besluit is aan eiser tegengeworpen dat hij de familieband met zijn echtgenote niet nader heeft onderbouwd en dat niet wordt uitgegaan van een huwelijk. Ook heeft de minister nagelaten te motiveren waarom de omstandigheid dat eiser gehuwd is géén aanleiding vormt om de zaak aan zich te trekken. Ook is in het standaardvoornemen niet ingegaan op het uitdrukkelijke verzoek van Polen om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen vanwege het huwelijk van eiser. Daarmee heeft de minister eiser een mogelijkheid ontnomen om de dragende overwegingen waarop de minister de besluitvorming baseert, gemotiveerd te kunnen betwisten.
4.1.
De minister stelt zich op grond van dezelfde uitspraak van de Afdeling op het standpunt dat het gebruik van een standaardvoornemen is toegestaan en dus niet betekent dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. De minister stelt zich op het standpunt dat in het standaardvoornemen alle dragende overwegingen zijn opgenomen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het gebruikmaken van een standaardvoornemen in het geval van eiser onzorgvuldig is en overweegt daartoe als volgt. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 3 juni 2024 [6] al geoordeeld dat uit de Memorie van Toelichting bij de algehele herziening van de Vw volgt dat als de minister voornemens is om de aanvraag af te wijzen, aan de vreemdeling hiervan schriftelijk, onder opgave van redenen, mededeling wordt gedaan. De voornemenprocedure moet waarborgen dat de rechter in beroep een met voldoende gegevens omvattend dossier krijgt op basis waarvan hij kan oordelen of de genomen beslissing in stand kan blijven of niet. [7] In deze uitspraak is verder overwogen dat ook uit de Nota van Toelichting bij de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vb [8] volgt dat in het voornemen wordt ingegaan op alle relevante gronden waarop de voorgenomen afwijzing is gebaseerd, zodat het de vreemdeling duidelijk is waarop hij in de zienswijze moet ingaan. Anders gezegd, het schriftelijke voornemen moet als geheel voldoende toegespitst zijn op de individuele vreemdeling, zodat de vreemdeling in staat is inhoudelijk te reageren op de voorgenomen afwijzing. [9] De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel uit de uitspraak van 3 juni 2024. Voor zover de minister zich op het standpunt zou stellen dat de rechtbank in voornoemde uitspraak uit is gegaan van de verkeerde bepalingen uit het Vb wordt dit niet gevolgd. [10] Door in het voornemen niet de specifieke situatie van eiser te betrekken, ontneemt de minister hem ten onrechte de mogelijkheid om standpunten te wisselen met betrekking tot de feiten in de Dublinprocedure. De Afdelingsuitspraak van 23 november 2023 maakt het voorgaande niet anders. Zo gaat de Afdelingsuitspraak met name in op het verschil in omvang tussen het standaardvoornemen en de beschikking. In deze uitspraak gaat de Afdeling dan ook niet in op het doel van het voornemen en wat daarover volgt uit de wetsgeschiedenis. Bovendien heeft te gelden dat, anders dan in de Afdelingsuitspraak, in het geval van eiser de dragende overweging van de afwijzing niet in het standaardvoornemen is opgenomen. In het standaardvoornemen is namelijk niet opgenomen dat eiser de familieband met zijn echtgenote niet nader heeft onderbouwd en dat niet wordt uitgegaan van een huwelijk. Deze dragende overweging komt pas voor het eerst naar voren in het bestreden besluit. Eiser wist dan ook niet eerder dan ten tijde van het bestreden besluit dat de minister dit standpunt inneemt. Eiser kon hierdoor in de zienswijze geen documenten ter onderbouwing van het huwelijk overleggen, zoals hij wel in beroep heeft gedaan. Het gebruikmaken van een standaardvoornemen maakt de totstandkoming van het bestreden besluit dan ook onzorgvuldig. De beroepsgrond slaagt.
Heeft de minister onzorgvuldig gehandeld bij het overnameverzoek aan Polen?
5. Eiser stelt daarnaast dat sprake is van een onvolledig overnameverzoek omdat de minister de documenten die eiser heeft overgelegd in de procedure niet aan de Poolse autoriteiten heeft overlegd. Dat dit geen originele documenten betreffen, maakt dit niet anders. Het gaat immers om een asielverzoek waarbij het ontbreken van originele documenten niet zondermeer kan worden tegengeworpen en ook niet een vereiste is blijkens de Dublinverordening. [11] Bovendien had de minister eiser kunnen verzoeken om originele documenten te overleggen zodat deze vervolgens aan Polen konden worden voorgelegd.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld bij het overnameverzoek aan Polen en overweegt daartoe als volgt. Uit artikel 34, vierde lid, van de Dublinverordening en de loyaliteitsverplichting van de lidstaten [12] volgt dat het aan de minister is om voldoende onderzoek te doen om vervolgens Polen juist en volledig te informeren zodat laatstgenoemde een goed oordeel kan vellen over de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van een vreemdeling. [13] De rechtbank is van oordeel dat de minister Polen onjuist heeft geïnformeerd. Zo heeft de minister in het overnameverzoek gesteld dat zijn echtgenote geen gezinslid is in de zin van artikel 2 aanhef en onder g, van de Dublinverordening omdat de relatie nog niet bestond in het land van herkomst. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser echter verklaard in 2020 met zijn echtgenote te zijn gehuwd, [14] terwijl eiser Irak drie jaar later pas heeft verlaten. De relatie bestond dus al in het land van herkomst en dat betekent dat de echtgenote van eiser wel degelijk een gezinslid van eiser is in de zin van artikel 2 aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Door Polen onjuist te informeren heeft de minister onzorgvuldig gehandeld. Het op zitting ingenomen standpunt dat de minister niet uitgaat van het huwelijk en dat het daarom logisch is om in het overnameverzoek op te nemen dat de relatie niet in het land van herkomst bestond, wordt niet gevolgd door de rechtbank nu de echtgenote van eiser in het overnameverzoek is genoemd onder ‘persoonsgegevens van de gezinsleden’ als echtgenote van eiser. [15] Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de overgelegde documenten. Als de minister vindt dat de door eiser overgelegde documenten onduidelijk zijn, had het op de weg van de minister gelegen om aan eiser te vragen of hij originele documenten kan overleggen zodat deze vervolgens aan Polen kunnen worden overgelegd. Gelet daarop wordt het standpunt van de minister, dat het de verantwoordelijkheid is van eiser om de juiste documenten te overleggen, niet gevolgd. Eiser wist immers niet dat hierover onduidelijkheid bestond. Bovendien heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor aangegeven later originele documenten te kunnen overleggen. [16] Aan eiser is echter verteld dat deze documenten misschien later van belang zijn. [17] Gelet op het voorgaande heeft de minister onzorgvuldig gehandeld door na te laten de originele documenten op te vragen bij eiser en door Polen onjuist te informeren. Hierdoor kon Polen geen goed oordeel vellen over haar verantwoordelijkheid. Dat volgt ook uit de reactie van Polen op het heroverwegingsverzoek waarin staat dat
“due to the lack of any documents we are unable to establish whether the above mentioned persons are the married couple”. Door op deze wijze te handelen frustreert de minister de werking van de Dublinverordening. [18] Deze beroepsgrond slaagt.
Mag de minister ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit licht wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 27 maart 2024. [19] De minister kan niet volstaan met het horen van eiser en de beoordeling van de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden. Uit voornoemde uitspraak volgt immers dat de minister op eigen initiatief rekening moet houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. [20] Dit betekent dus dat de minister zich moet vergewissen en moet nagaan of sprake is van mogelijke structurele tekortkomingen in Polen. Nu de minister dit niet heeft gedaan, kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
6.1
Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, moet de minister uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest [21] , het Vluchtelingenverdrag [22] en het EVRM [23] . Dit volgt uit het Jawo arrest van het Hof van Justitie [24] van 19 maart 2019 [25] . Dat vermoeden is weerlegbaar. [26] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De Afdeling heeft op 4 september 2024 [27] , in hoger beroep op de door eiser aangehaalde uitspraak van 27 maart 2024, bevestigd dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en dat er geen sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen. Evenmin is gebleken dat de rechterlijke macht in asielzaken niet onafhankelijk zou zijn. Eiser heeft geen nadere informatie overgelegd die niet is betrokken in de Afdelingsuitspraak waaruit blijkt dat getwijfeld kan worden aan die uitspraak. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de Afdelingsuitspraak van 4 september 2024. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een risico op indirect refoulement?
7. Eiser stelt verder dat er sprake is van een risico op indirect refoulement. Daarbij verwijst eiser naar het CZA arrest van het Hof van Justitie [28] . Uit dit arrest volgt volgens eiser dat wel een beroep kan worden gedaan op het verschil beschermingsbeleid omdat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarom moet bij de beoordeling ook betrokken worden dat eiser behoort tot de Yezidi bevolking en dat Nederland, anders dan Polen, een specifiek beschermingsbeleid kent ten aanzien van tot de Yezidi bevolking behorende vreemdeling.
7.1
Uit het CZA arrest van het Hof van Justitie volgt dat de rechtbank pas mag onderzoeken of er een risico bestaat op indirect refoulement vanwege het verschil in beschermingsbeleid, als ten aanzien van Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen namelijk niet aan dat er sprake is van systeemfouten. Nu de rechtbank onder 6.2 heeft overwogen dat ten aanzien van Polen wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of en in welke mate er verschil is tussen Nederland en Polen wat betreft het beschermingsbeleid ten aanzien van Yezidi. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte zijn asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling heeft genomen. De minister heeft hem ten onrechte tegengeworpen dat niet is gebleken dat hij gehuwd is met [persoon 2] die rechtmatig in Nederland verblijft. In beroep heeft eiser een huwelijksakte overgelegd. Ook heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom het verblijfsrecht van de echtgenote in Nederland niet leidt tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De minister moet er bovendien blijk van geven dat hij alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. [29] Ook heeft Polen uitdrukkelijk aan de minister meegegeven vanwege het huwelijk van eiser gebruik te maken van artikel 17 van de Dublinverordening.
8.1
De minister stelt zich op het standpunt dat de gestelde familieband niet nader is onderbouwd en het huwelijk niet is aangetoond. De overgelegde screenshots die het gestelde huwelijk zouden onderbouwen zijn onduidelijk en kunnen niet op echtheid gecontroleerd worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Zoals onder 4.2 is overwogen is het onzorgvuldig om pas bij het bestreden besluit aan eiser tegen te werpen dat het huwelijk niet is aangetoond.
8.2
Op de zitting heeft de minister nader toegelicht dat artikel 17 van de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Dat eiser en zijn gestelde echtgenote langer uit elkaar worden gehouden maakt volgens de minister niet dat sprake is van een onevenredige hardheid. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2024 waarin het zelfs ging om een zwangere vrouw. [30] De rechtbank vindt ook deze motivering van de minister ondeugdelijk. Zo betreft de zaak die heeft geleid tot voornoemde Afdelingsuitspraak een geheel ander feitencomplex. In die zaak waren geen stukken overgelegd die (de aard van de) relatie onderbouwen en ook waren er geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de (gestelde) partner de vader is van het ongeboren kind. Verder was geen sprake van een gezinslid in de zin van de Dublinverordening en ging het in die zaak om een terugname- en niet om een overnameverzoek. [31] Met deze motivering is de minister bovendien niet ingegaan op de specifieke situatie van eiser en zijn echtgenote. Uit het C.K. arrest [32] volgt dat ook bij toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rekening moet worden gehouden met het Handvest, waaronder dus het recht op gezinsleven. Bovendien is de minister ook in de nadere toelichting op zitting niet ingegaan op het uitdrukkelijke verzoek van Polen om vanwege het huwelijk gebruik te maken van artikel 17 van de Dublinverordening. Hoewel het juist is dat de minister dit verzoek van Polen niet hoeft in te willigen, is het wel aan de minister om te motiveren waarom zij daartoe geen aanleiding ziet. Het bestreden besluit bevat dan ook een motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt.
8.3
Op de zitting heeft eiser verzocht om het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank ziet hiervoor op dit moment geen aanleiding nu de minister nog geen op eiser toegespitste motivering heeft gegeven over de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

Het beroep
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van zes weken.
De voorlopige voorziening
10. Omdat de rechtbank nu beslist op het beroep van eiser, is er voor het treffen van de voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
11. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten vergoeden. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep (NL24.30603) gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 augustus 2024; en,
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.30604) af.
De rechtbank en voorzieningenrechter:
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
mr. K.C. van der Vegt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie – Visum Informatie Systeem.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604.2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Kamerstukken II 1998/99, 26732, nr. 3, p. 4-5 en 44.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
9.Zie de nota van toelichting bij de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000, stb. 2000, 497, p. 176-177.
10.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 augustus 2024, in de zaken NL24.25208 en NL24.25209, onder 4.2.1.
11.Zie bijvoorbeeld artikel 7, lid 3, van de Dublinverordening.
12.Zie artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
13.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:22282.
14.Rapport aanmeldgehoor Dublin, pagina 4.
15.Zie pagina 2 van bijlage I van het overnameverzoek van 3 maart 2024.
16.Rapport aanmeldgehoor Dublin, p. 2: “Ik heb een aantal kopieën van mijn documenten meegenomen. Ik kan later misschien de originele documenten overleggen.
17.Rapport aanmeldgehoor Dublin, p. 4: “
18.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:22282.
20.Idem, zie overweging 28.
21.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
22.Verdrag ter bescherming van vluchtelingen.
23.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
24.Hof van Justitie van de Europese Unie.
25.ECLI:EU:C:2019:218 overweging 80 en 81.
26.ECLI:EU:C:2019:218 overweging 83-85.
28.Arrest van 30 november 2023 in de zaken C-228/21, C-254/21, C-297/21, C-315/21 en C-328/21, ECLI:EU:C:2023:934.
29.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, 12 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.
31.Zie ook de onderliggende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 17 juni 2024,
32.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.