ECLI:NL:RBDHA:2025:9302
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Rwandese nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 mei 2025 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting op 13 mei 2025, waar de gemachtigde van de minister aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn bezwaren niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank oordeelt echter dat het bestreden besluit zorgvuldig is genomen en dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, omdat hij vreest voor een schending van zijn rechten bij overdracht. De rechtbank stelt vast dat de minister in het algemeen mag uitgaan van dit beginsel, tenzij eiser concrete aanwijzingen kan geven dat dit niet opgaat in zijn geval. Eiser heeft echter niet aangetoond dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank bevestigt dat de minister de aanvraag niet aan zich had hoeven trekken en verklaart het beroep ongegrond, zonder proceskostenvergoeding voor eiser.