ECLI:NL:RBDHA:2025:9305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL24.34570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor minderjarige met verstandelijke beperking uit Syrië op basis van belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een minderjarige eiser uit Syrië. Eiser, die het syndroom van Down heeft, heeft een aanvraag ingediend om bij zijn oudere broer, die in Nederland verblijft op basis van een asielvergunning, te komen wonen. De aanvraag is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat er volgens de minister geen sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven en de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, maar heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd om de verblijfsvergunning toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser. Eiser heeft geen sterke banden met Nederland en zijn ouders in Syrië zijn in staat om voor hem te zorgen, ondanks hun medische problemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34570
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),

en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. S. Kuster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser heeft een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel “verblijf bij familie- of gezinslid [referent] (referent)”. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. De minister heeft mogen weigeren om aan eiser een verblijfsvergunning toe te kennen. Eiser heeft geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en woont in Syrië bij zijn ouders. Hij is geboren op [geboortedatum 1] 2008, heeft het syndroom van Down en enkele lichamelijke klachten. Eisers broer (referent) heeft namens eiser een aanvraag ingediend voor verblijf bij referent in Nederland. Referent is geboren op [geboortedatum 2] 1987 en verblijft op basis van een asielvergunning in Nederland.
2.1.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 1 maart 2023 afgewezen. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van beschermingswaardig gezinsleven. De belangenafweging op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) valt uit in het nadeel van eiser.
1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.2.
Met het bestreden besluit van 8 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hierin stelt de minister, anders dan in het primaire besluit, dat er wel sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent. De belangenafweging valt evenwel nog steeds in het nadeel van eiser uit.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiser?
3.1.
Eiser voert aan dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Volgens eiser zijn de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat er hechte persoonlijke banden zijn aangenomen, ten onrechte niet meegewogen in de belangenafweging. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024.2 Eiser voert ook aan dat referent in Syrië altijd degene is geweest die voor eiser zorgde. Hij gaf eten en drinken aan eiser, zorgde voor eisers lichamelijk hygiëne en ook voor eisers veiligheid. De scheiding tussen referent en eiser was niet vrijwillig en band die zij hebben, is nog steeds even sterk. Het gaat niet goed met eiser in Syrië. In Syrië worden mensen met het syndroom van Down niet geaccepteerd. Eiser wordt seksueel misbruikt en mensen geven hem wapens. Zijn ouders kunnen niet meer voor eiser zorgen. Zij zijn oud en hebben veel lichamelijk beperkingen. Vanwege het syndroom van Down is voor eiser de binding met een persoon (referent) belangrijker dan de binding met een land (Syrië). In Syrië is er niemand die goed voor eiser zorgt. Referent besteedt veel tijd aan zijn inburgeringstraject en wil meer gaan werken zodat hij ook financieel voor eiser kan zorgen. Hij zal een ziektekostenverzekering afsluiten en het gebruik van de publieke voorzieningen door eiser zal wel meevallen.
3.2.
Eiser doet ook een beroep op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Hij voert aan dat zijn belangen als minderjarige niet goed zijn beoordeeld. Zijn belang is om bij referent in Nederland te verblijven en niet bij zijn ouders in Syrië. Referent heeft immers altijd voor hem gezorgd en zijn ouders kunnen dat niet. Eiser verwijst in dit verband naar uitspraken van de Afdeling van 2 februari 20223 en 13 juli 2022.4
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat de minister de relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in zijn belangenafweging. Hoewel het invoelbaar is dat referent graag wil dat eiser bij hem in Nederland verblijft, heeft de minister daar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse staat in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eiser om in Nederland bij referent te wonen. Hieronder licht de rechtbank dat toe.
Hechte persoonlijke banden
5. Uit ECLI:NL:RVS:2024:1187, waar eiser op wijst, volgt dat de omstandigheden die leiden tot het aannemen van hechte persoonlijke banden, ook moeten terugkomen in de belangenafweging. In dit geval heeft de minister hechte persoonlijke banden aangenomen omdat referent voor eiser heeft gezorgd. Daarbij heeft de minister ook te kennen gegeven dat hij ervan uitgaat dat referent niet alleen voor eiser heeft gezorgd, maar dat zijn ouders ook deels voor eiser hebben gezorgd. De rechtbank stelt vast dat dit terugkomt bij de belangenafweging die de minister heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. De minister betrekt bij die belangenafweging dat referent niet de enige is die voor eiser kan zorgen en dat de ouders dat ook kunnen. De minister heeft er terecht op gewezen dat zijn ouders de afgelopen vijf jaar, sinds het vertrek van referent uit Syrië, voor eiser hebben gezorgd. Eiser betoogt dat zijn ouders dat niet kunnen en heeft gewezen op hun medische situatie. Hij heeft ook medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn ouders medische problemen hebben, maar daaruit blijkt niet zijn ouders niet voor hem kunnen zorgen. De minister heeft dus mogen vinden dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ouders van eiser wegens medische klachten niet meer voor eiser kunnen zorgen. De minister heeft hierbij van belang mogen achten dat de ouders medische behandeling krijgen in Syrië en dat niet is gebleken dat zij, vanwege hun medische situatie, niet in staat zijn om voor eiser te zorgen. Verder stelt eiser dat het slechter met hem gaat en dat daaruit volgt dat zijn ouders niet in staat zijn om voor hem te zorgen. De rechtbank overweegt hierover dat dit niet met documenten is onderbouwd, dat - zoals de minister tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt - ook in Nederland misbruik zou kunnen plaatsvinden en dat uit de door eiser genoemde omstandigheden niet volgt dat zijn ouders niet goed voor hem kunnen zorgen. Het betoog van eiser dat de minister de omstandigheden die hebben geleid tot het aannemen van hechte persoonlijke banden tussen hem en referent niet goed heeft meegewogen en dat de minister niet heeft onderkend dat zijn ouders niet voor hem kunnen zorgen, slaagt daarom niet.
Artikel 3 IVRK
6. Over het beroep van eiser op artikel 3 van het IVRK overweegt de rechtbank dat hieruit volgt dat de belangen van het kind een eerste overweging zijn, maar dat dit niet doorslaggevend hoeft te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de minister oog heeft gehad voor de belangen eiser. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het in het beste belang van eiser wordt geacht dat hij familieleven met zijn biologische ouders kan uitoefenen, zoals hij dat op dit moment in Syrië doet met zijn ouders en zoals hij sinds zijn geboorte ook altijd heeft gedaan. Het is niet aannemelijk dat zijn ouders niet voor eiser kunnen zorgen. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eisers banden van met Syrië sterk zijn. Eiser woont daar al zijn hele leven met zijn ouders en is bekend met de taal, cultuur en gebruiken. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat referent niet alleen voor eiser heeft gezorgd. Zijn ouders hebben eiser ook verzorgd. Hij heeft geen banden met Nederland, anders dan dat referent in Nederland woont. Het belang van eiser om bij referent in Nederland te komen wonen en het gezin van zijn biologische ouders te verlaten, weegt minder zwaar mee dan het belang om op te groeien bij zijn biologische ouders. De minister heeft deze afweging mogen maken.
Economische belangen
7. Verder heeft de minister het economisch belang van Nederland in het nadeel van eiser kunnen meewegen. Referent werkt een paar uur in de week en heeft een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij doet daarmee een beroep op de openbare kas. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat referent niet over voldoende middelen beschikt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien en daarmee ook niet in het levensonderhoud van eiser. Daarbij heeft de minister ook mogen betrekken dat als eiser in Nederland zou wonen, dit ook kosten, waaronder zorgkosten, met zich meebrengt.
Objectieve belemmeringen
8. De minister heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat er weliswaar een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat dat niet betekent dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. In dit verband heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat er op afstand contact kan worden onderhouden tussen eiser en referent. Hoewel dit geen ideale situatie is, heeft de minister hieraan geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen gelet op de overige en hiervoor benoemde omstandigheden die hij niet ten onrechte in het nadeel van eiser en referent heeft meegewogen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat de minister de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft mogen afwijzen . Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.