ECLI:NL:RBDHA:2025:9308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/679903 / HA RK 25-57
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig deskundigenoordeel in schadevergoeding geschil tussen ondernemer en gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopig deskundigenoordeel. Verzoeker, een ondernemer die vuurwerk verkoopt onder de naam '[handelsnaam]', heeft een verzoek ingediend om een deskundige te benoemen die de schade zou moeten vaststellen die hij heeft geleden door de afwijzing van zijn vuurwerkverkoopvergunning door de Gemeente Den Haag. De Gemeente had eerder de vergunningaanvragen van verzoeker afgewezen, maar na juridische procedures is de vergunning uiteindelijk alsnog verleend. Verzoeker en de Gemeente zijn in overleg getreden over de schadevergoeding, maar er ontstond een geschil over de hoogte van de schade. Verzoeker heeft deskundigen ingeschakeld om de schade te begroten, maar de deskundigen kwamen tot verschillende bedragen door verschillende uitgangspunten te hanteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om een deskundigenonderzoek niet ter zake dienend is, omdat de vraag naar de schadehoogte een juridische beoordeling vereist die aan de rechter is voorbehouden. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker om een deskundigenbericht te gelasten afgewezen, omdat het niet mogelijk is om de schade vast te stellen zonder eerst juridische uitgangspunten vast te stellen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de beslissing is openbaar uitgesproken op 22 mei 2025.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/679903 / HA RK 25-57
Beschikking van 22 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker], tevens handelend onder de naam
[handelsnaam], te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J.P. Mosterd te Den Haag,
tegen
GEMEENTE DEN HAAG, te Den Haag,
verweerder,
advocaten mr. I Kroes en mr. J.C.W. de Sauvage Nolting te Den Haag.
Verzoeker wordt hierna aangeduid als ‘[verzoeker]’, verweerder als ‘de Gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 7 februari 2025 ontvangen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 12;
  • de e-mail en de brief van 20 februari 2025 van [verzoeker];
  • de e-mail van 10 maart 2025 van de Gemeente, met bijlage;
  • het op 2 april 2025 ontvangen verweerschrift, met producties 1 tot en met 6;
  • de op 7 april 2024 ontvangen akte overlegging producties van [verzoeker], met productie 13.
1.2.
Op 10 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarbij door [verzoeker] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.3.
Beschikking is vervolgens bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[verzoeker] heeft sinds 2000 vuurwerk verkocht via zijn eenmanszaak ‘[handelsnaam]’. In oktober 2017 heeft [verzoeker] een verlenging/vernieuwing van zijn vuurwerkverkoopvergunning aangevraagd bij de Gemeente. De Gemeente heeft deze aanvraag bij besluit van 8 december 2017 afgewezen. [verzoeker] heeft op 7 februari 2018 een hernieuwde aanvraag voor dezelfde vergunning ingediend, welke aanvraag bij besluit van de Gemeente van 29 februari 2018 eveneens is afgewezen. [verzoeker] heeft tegen beide afwijzingen bezwaar en (hoger) beroep ingesteld. Uiteindelijk heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraken van 25 november 2020 het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraken van de rechtbank van 3 oktober 2019 gegrond verklaard. Hierna heeft de Gemeente bij besluit van 30 november 2021 het oorspronkelijke besluit van 8 december 2017 herroepen en alsnog met terugwerkende kracht vanaf 8 december 2017 aan [verzoeker] een vuurwerkverkoopvergunning verleend voor de duur van zes jaar. De Gemeente heeft geen nieuw besluit genomen ten aanzien van het besluit van 29 maart 2018, gelet op de inmiddels reeds bij besluit van 30 november 2021 verleende vuurwerkvergunning.
2.2.
Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden over de vergoeding door de Gemeente van de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van de onrechtmatige besluiten van de Gemeente. [verzoeker] heeft International Business Valuers (hierna: IBV) ingeschakeld om te adviseren over deze schade. De Gemeente heeft Crawford & Company (hierna: C&C) ingeschakeld om haar als deskundige bij te staan in de schadebegroting.
2.3.
Bij rapport van 22 augustus 2022 heeft IBV de schade van [verzoeker] begroot op een bedrag van € 518.079,-, exclusief wettelijke rente. Op verzoek van de Gemeente heeft C&C het rapport van IBV beoordeeld en daarover geadviseerd. Bij rapport van 20 januari 2023 heeft C&C de schade begroot op € 164.749,-, exclusief wettelijke rente.
2.4.
Op 30 maart 2023 heeft een overleg plaatsgevonden tussen IBV en C&C over de te hanteren uitgangspunten bij de schadebegroting.
2.5.
Op 7 juni 2023 heeft IBV een gewijzigde schadebegroting opgesteld waarbij de schade van [verzoeker] is begroot op € 247.662,- exclusief rente en kosten. C&C heeft bij
e-mail van 29 juni 2023 vragen gesteld over de door IBV gehanteerde uitgangspunten bij deze begroting, waar IBV bij e-mail van 4 september 2023 op heeft gereageerd.
2.6.
Bij brief van 3 november 2023 heeft de Gemeente een schadevergoeding van € 135.317,- exclusief rente en kosten aangeboden aan [verzoeker]. [verzoeker] heeft dit aanbod niet geaccepteerd. Bij brief van 6 november 2024 heeft [verzoeker] inhoudelijk op het aanbod gereageerd en bij deze reactie een memorandum van IBV gevoegd.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt uiteindelijk, na vermindering van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, dat de rechtbank een deskundige benoemt en aan deze deskundige de volgende vraag voorlegt:
‘Wat is de schade die [handelsnaam] heeft geleden ten gevolge van het ten onrechte door de Gemeente afwijzen van de vuurwerkvergunning bij besluiten van 8 december 2017 en 29 februari 2018?’,
met veroordeling van de Gemeente in het dragen van de kosten van de deskundige. [verzoeker] stelt twee personen voor die als deskundige kunnen worden benoemd.
3.2.
[verzoeker] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij wenst dat er een (derde) onafhankelijk deskundigenrapport wordt opgesteld, zodat hij zich op basis daarvan kan beraden op zijn procespositie: verder procederen, in overleg treden met de Gemeente of het huidige aanbod van de Gemeente accepteren.
3.3.
De Gemeente voert verweer tegen het verzoek. Dat verweer wordt hierna, voor zover relevant, besproken.

4.De beoordeling

Beoordelingskader voorlopig deskundigenonderzoek

4.1.
Op grond van artikel 196 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter voordat een zaak aanhangig is op verzoek van een belanghebbende een voorlopige bewijsverrichting bevelen, waaronder een voorlopig deskundigenonderzoek. De vereisten waaraan een dergelijk verzoek moet voldoen staan in artikel 197 Rv. Een dergelijk onderzoek biedt een partij die een procedure overweegt de mogelijkheid om zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, die met een deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Op basis daarvan kan door deze partij dan beter worden beoordeeld of het raadzaam is de procedure te starten of voor te zetten.
4.2.
De rechter aan wie het verzoek wordt gedaan dient te beoordelen of het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en of het verzochte onderzoek ziet op feiten en omstandigheden die met het deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Als dat het geval is en het verzoek voor het overige aan de wettelijke vereisten voldoet wijst de rechter het toe. Een verzoek om een voorlopige bewijsverrichting wordt alleen afgewezen wanneer de rechter die het verzoek beoordeelt van oordeel is dat a) de informatie die verlangd wordt, niet voldoende bepaald is, b) onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat, c) het verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen in strijd is met de goede procesorde, d) sprake is van misbruik van bevoegdheid, of e) andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen de voorlopige bewijsverrichting (artikel 196 lid 2 Rv).
Beoordeling van het verzoek
4.3.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] om een deskundigenbericht te gelasten afwijzen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Partijen zijn het er over eens dat de Gemeente de schade die [verzoeker] heeft geleden door de onrechtmatige besluiten om zijn vuurwerkverkoopvergunning te weigeren moet vergoeden, maar twisten over de hoogte van de schade. De door partijen in geschakelde deskundigen IBV en C&C komen tot verschillende schadebedragen omdat zij uitgaan van verschillende uitgangspunten.
4.5.
Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat het twistpunt dat partijen verdeeld houdt – namelijk de uitgangspunten die aan de schadebegroting ten grondslag moeten liggen – juridisch van aard is, en dat een oordeel daarover aan de rechter is voorbehouden. Bij de vaststelling van de omvang van de schade van [verzoeker] moet de deskundige immers bepaalde uitgangspunten hanteren om die schade rekenkundig vast te kunnen stellen. Partijen zijn het over deze uitgangspunten niet eens. Dit betreft bijvoorbeeld de invloed van de COVID-19 pandemie op de geleden schade, of de schade eeuwigdurend moet worden berekend of niet en of, dan wel welke, buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vraag welke uitgangspunten bij de vaststelling van de schade in aanmerking moet worden genomen vergt een juridische beoordeling die is voorbehouden aan de rechter die oordeelt over een vordering tot schadevergoeding (zie artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat het door [verzoeker] gewenste deskundigenonderzoek niet kan worden verricht zonder deze (juridische) uitgangspunten eerst vast te stellen, ziet het verzoek van [verzoeker] dus op een juridische beoordeling door een deskundige en niet op feiten die door middel van deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dat betekent dat het verzoek niet ter zake dienend is (zie HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:272 en Gerechtshof Den Haag 13 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:45).
4.6.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 2184