ECLI:NL:RBDHA:2025:9323
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de hem opgelegde vertrekplicht. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, heeft uitstel van vertrek aangevraagd op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. A.R.J. Maas, heeft dit verzoek bij besluit van 9 februari 2024 geweigerd. Na een bezwaarprocedure heeft de minister zijn standpunt gehandhaafd in een besluit van 1 juli 2024. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 24.26864, en heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 januari 2025 behandeld, waarbij verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Tijdens de zitting is de situatie van verzoeker besproken, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, aangezien er inmiddels een uitspraak is gedaan op het beroep onder zaaknummer NL24.26864. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, in aanwezigheid van griffier mr. A.C.W. van Huussen, en is op 23 mei 2025 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.