ECLI:NL:RBDHA:2025:9340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
09/316933-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot doodslag met geslaagd beroep op noodweer

Op 27 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 4 oktober 2024, waarbij de verdachte, na een woordenwisseling, met een mes naar het slachtoffer liep. Tijdens een worsteling op de grond heeft het slachtoffer drie steekverwondingen opgelopen. De rechtbank oordeelde dat het moment van het uitklappen van het mes het moment was waarop de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer en diens collega’s. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich mocht verdedigen en dat zijn handelen niet als strafbaar kon worden aangemerkt. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en het in beslag genomen mes werd teruggegeven aan de rechthebbende.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/316933-24
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 januari 2025, 26 maart 2025 (beide pro forma) en 13 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp, in ieder geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2024 te 's-Gravenhage aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden en/of ontsierende littekens in/op de romp, althans het lichaam, heeft toegebracht door die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp, in ieder geval in het lichaam, te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp, in ieder geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Aangever stond op 4 oktober 2024 samen met enkele collega’s voor de ingang van een Esso tankstation in Den Haag. De verdachte kwam aanlopen, passeerde de groep en raakte daarbij mogelijk de schouder van aangever. Dit leidde tot een woordenwisseling tussen de verdachte en de groep mannen. De verdachte is vervolgens het tankstation binnengegaan. Aangever en twee mannen zijn hem naar binnen gevolgd. Daar is de woordenwisseling verder gegaan. Op beeld is te zien hoe aangever met een indringende blik een verbale confrontatie zoekt met de verdachte. Hoewel de video geen geluid bevat, gaat de rechtbank ervan uit dat aangever de verdachte heeft uitgescholden (hij gebruikte volgens de verdachte woorden als “kankeraap” en “kankerneger”), waarna de verdachte de aangever een duw heeft gegeven. Door een collega van aangever is tegen verdachte gezegd: “Wacht maar tot je buiten komt.” Aangever en zijn collega’s zijn weer naar buiten gegaan, waar de verdachte hen (door de glazen deur heen) voor de ingang van het tankstation kon zien staan. De verdachte heeft een aankoop gedaan en is het tankstation uitgelopen. Buiten liep hij vrijwel direct in de richting van de groep mannen, die zich nog vlakbij de ingang bevonden.
Terwijl de verdachte naar buiten liep, heeft hij een mes gepakt en opengeklapt. Dit mes droeg hij bij zich voor zijn werk. Naar zijn zeggen hield hij het in zijn hand om de mannen af te schrikken. Toen de verdachte buiten kwam, zag een van de mannen dat de verdachte een mes had; aangever heeft dit niet gezien. Vervolgens ontstond opnieuw een woordenwisseling, waarbij aangever en de verdachte tegenover elkaar kwamen te staan. Aangever gaf de verdachte als eerste een duw, waarop de verdachte reageerde door aangever een duw met zijn linkerarm te geven. Aangever duwde de verdachte vervolgens met veel kracht op de grond, bleef over de verdachte gebogen, of is op hem gaan zitten, en maakte slaande bewegingen naar de verdachte. Twee collega’s stonden er omheen.
Verwondingen
Vast staat dat aangever tijdens de worsteling op de grond steekverwondingen heeft opgelopen. De volgende vraag is hoe dat is gebeurd. Anders dan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in het door de verdediging overgelegde rapport, kan de rechtbank niet vaststellen dat op de camerabeelden een steekbeweging door de verdachte waarneembaar is. Daarvoor zijn de beelden te vaag; de belangrijkste beelden zijn bovendien niet in kleur. Wel is te zien dat de verdachte tijdens de worsteling op de grond bewegingen maakte met zijn armen. De verdachte moet op dat moment het mes nog steeds in zijn rechterhand hebben gehad. Kort daarna is namelijk (zo is op de beelden te zien) een van de mannen op de rechterarm van de verdachte gaan staan. Uit de verklaringen van de verdachte en van een van de mannen ( [naam 2] ) volgt dat het mes toen van de verdachte is afgepakt. Aangever en de verdachte zijn toen weer opgestaan en de verdachte is weggelopen. Even later merkte aangever pas dat hij bloedde, en dat hij steekwonden had opgelopen. Uit medisch onderzoek is gebleken dat aangever drie steekverwondingen in de romp had opgelopen: één aan de rugzijde op de schouder/borstkas, één aan de zijkant van de schouder en één aan de voorzijde van het lichaam in de borstkas.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat deze verwondingen per ongeluk zijn toegebracht, bijvoorbeeld doordat aangever tijdens de duw naar de grond in het mes van de verdachte is gevallen. De drie steekwonden en de locaties van de verwondingen wijzen immers op meerdere contactmomenten met het mes, die tijdens het gevecht op de grond moeten hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze verwondingen dan ook (deels) zijn toegebracht door steekbewegingen door de verdachte, tijdens de worsteling op de grond.
Poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van aangever, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om aangever te doden. De vraag is of de verdachte dan wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Kans op dodelijk letsel door gebruik mes tijdens worsteling
De verdachte heeft tijdens een worsteling op de grond, terwijl aangever bovenop hem zat, een mes in zijn hand gehouden en daarmee zodanige bewegingen gemaakt dat aangever drie keer in de romp is geraakt. Bij het gebruik van een mes in zo’n worsteling kunnen vitale organen worden geraakt, zodat dergelijk handelen in het algemeen aan te merken als gedragingen waarbij er een aanmerkelijke kans is op de dood van het slachtoffer. Dat de verdachte zich in een benarde positie bevond, doet daar in beginsel niet aan af. Op dat punt komt de rechtbank later terug, bij de bespreking van het beroep op noodweer.
Verdachte zocht niet met het mes de confrontatie op
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de verdachte de intentie had om het mes daadwerkelijk tegen aangever te gebruiken. De verdachte heeft verklaard dat dit niet het geval was, hij heeft verklaard dat hij het had gepakt om de mannen bang te maken. Dit laatste wordt bevestigd door zijn handelen vlak vóór de worsteling. Vlak voordat de verdachte op de grond werd geduwd, heeft hij een duw of zwaai gemaakt naar aangever (in reactie op een duw die hij kreeg). De verdachte koos er echter voor om met zijn
linkerhand terug te duwen, terwijl hij het mes in zijn rechterhand – zijn dominante hand – vasthield, zo is duidelijk op de beelden te zien. Daarnaast blijkt dat het initiatief tot de fysieke confrontatie op dat moment niet van de verdachte is uitgegaan, maar van aangever. Hij was immers degene die de eerste duw gaf. De verdachte reageerde daarop met een tegenduw, waarna aangever de verdachte met een krachtige duw ten val bracht. Aangever is bovenop hem gaan zitten, heeft hem vastgehouden en heeft hem geslagen. De verdachte bevond zich daardoor in een benarde positie waarin zijn bewegingsvrijheid beperkt was. In die situatie heeft hij het mes gebruikt.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank er niet van uit dat de verdachte in de seconden nadat hij op de grond werd geduwd, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard door het mes te hanteren. Dat moment heeft zich eerder voorgedaan.
Pakken van het mes op eerder moment
Na zijn aankoop in het tankstation heeft de verdachte het mes uit zijn zak gehaald, uitgeklapt en in zijn hand gehouden, terwijl kort daarvoor al een woordenwisseling had plaatsgevonden. De verdachte was zich ervan bewust dat er spanningen waren tussen hem en de groep en moet zich er ook bewust van zijn geweest dat de eerdere confrontatie zich kon voortzetten en mogelijk fysiek kon worden. De verdachte is met het mes in de hand naar buiten gelopen, terwijl de mannen bij de uitgang stonden. Dat hij ervoor koos een mes in zijn hand te houden terwijl hij de groep naderde, duidt erop dat hij rekening hield met een nieuwe (fysieke) confrontatie. Dat hij zo’n confrontatie niet wilde, doet hier niet aan af. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank op dat moment de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bij een confrontatie tot het gebruik van het mes zou komen, met alle gevolgen van dien.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is het moment van het uitklappen van het mes dan ook het moment waarop de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen zou leiden tot het gebruik van het mes, en daarmee ook tot dodelijk letsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voorwaardelijk opzet op de dood van aangever hiermee is gegeven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 4 oktober 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] meermalen met een mes in de romp heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde (beroep op noodweer)

4.1.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte een mes heeft gepakt om zich te verdedigen tegen aangever en diens collega’s. De verdachte werd neergeslagen door aangever en aangever is bovenop hem gaan zitten. Aangever en zijn collega’s sloegen en schopten de verdachte. De verdachte had geen reële mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken. De verdedigende handeling van de verdachte, namelijk het hanteren van een mes, staat volgens de raadsman niet in een onredelijke verhouding tot de agressieve aanval van zijn belagers.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte heeft zelf de confrontatie gezocht door in de richting van de groep te lopen waarmee hij eerder een woordenwisseling had gehad en heeft door zijn handelen een geringe fysieke reactie van het slachtoffer uitgelokt, waarna hij een slaande of duwende beweging heeft gemaakt terwijl hij een mes vasthield. In de daarop volgende vechtpartij of overmeestering van de verdachte heeft hij met dit mes het slachtoffer gestoken. Hierdoor was geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de noodzakelijke verdediging geboden was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Volgens vaste rechtspraak (zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715) kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voorts kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces – op de grond "culpa in causa" (eigen schuld) – maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een wapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.
De rechtbank heeft eerder al vastgesteld dat, nadat de verdachte het tankstation had verlaten en in de richting van de groep mannen was gelopen, er opnieuw een woordenwisseling ontstond. De verdachte leek even weg te willen lopen, maar aangever kwam tegenover hem staan. Aangever heeft vervolgens het eerste fysieke contact gezocht door de verdachte een duw te geven. Nadat de verdachte een duw terug had gegeven met zijn linkerhand, duwde aangever hem zo hard dat hij op de grond viel. Aangever is direct naar de verdachte toe gelopen en boven de verdachte gaan hangen, terwijl hij slaande bewegingen maakte. Niet lang daarna kwam een andere man uit de groep naar het gevecht en ook hij maakte slaande bewegingen naar de verdachte. De verdachte bevond zich daarmee in een kwetsbare positie, liggend op de grond met beperkte bewegingsvrijheid, terwijl de situatie zichtbaar escaleerde.
De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte zich in dat moment daadwerkelijk bedreigd voelde en is van oordeel dat de verdachte zich tegen het (dreigende) geweld mocht verdedigen. Gelet op de plotselinge en dreigende fysieke situatie waarin hij zich bevond, acht de rechtbank het gebruik van het mes daarbij niet disproportioneel. Het is daarbij niet gebleken dat de verdachte steekbewegingen heeft gemaakt met de intentie om maximaal letsel bij of de dood van aangever te veroorzaken. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder deze omstandigheden ook niet van de verdachte worden gevergd dat hij geen of een minder vergaande geweldshandeling zou uitvoeren.
Van eigen schuld (culpa in causa) is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De omstandigheid dat de verdachte een mes in zijn hand had en zich begaf in een situatie waarin mogelijk een reactie van aangever zou komen, is onvoldoende om aan te nemen dat hij zijn recht op verdediging had verloren. Niet is gebleken dat de verdachte een gewelddadige confrontatie met aangever heeft uitgelokt door provocatie dan wel dat hij willens en wetens heeft aangestuurd op een fysieke confrontatie. Integendeel, aannemelijk is dat de verdachte een fysieke confrontatie juist heeft willen voorkomen door zichtbaar een mes in de hand te houden. Om deze reden kan ook in het midden blijven of bij het verlaten van het benzinestation een andere, veiliger weg terug mogelijk was geweest en of van de verdachte verwacht had mogen worden dat hij die andere route had genomen. Het beroep op noodweer slaagt.
Conclusie
Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de bewezenverklaarde poging tot doodslag niet strafbaar is, vanwege een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.Het inbeslaggenomen goed

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen mes zal worden verbeurdverklaard.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte zal van alle rechtsvervolging worden ontslagen. Nu geen sprake is van een veroordeling wegens een strafbaar feit, laat artikel 33 Sr verbeurdverklaring niet toe. Het onder de verdachte inbeslaggenomen mes dient daarom aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon te worden teruggegeven.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast de teruggave van het inbeslaggenomen goed, te weten een mes, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. G. Kuijper, rechter,
mr. P. Figge, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.Z. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2025.