ECLI:NL:RBDHA:2025:9347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL24.16018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming van derdelander Oekraïne

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen een brief van de minister van Asiel en Migratie van 29 januari 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zaak betreft de tijdelijke bescherming van eiser, een derdelander uit Oekraïne, wiens recht op tijdelijke bescherming volgens een besluit van de IND op 4 september 2023 zou eindigen. Echter, in een latere brief van de minister werd aangegeven dat eiser tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 januari 2024 heeft geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders in Nederland is geëindigd op 4 maart 2024. Dit betekent dat eiser vanaf deze datum geen recht meer heeft op verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat de tijdelijke bescherming met ingang van 4 maart 2024 is geëindigd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16018

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen een brief van de minister van 29 januari 2024.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. In een besluit van de IND stond dat eisers recht op tijdelijke bescherming op
4 september 2023 zou stoppen. In september 2023 kreeg eiser een brief waarin stond dat hij langer gebruik mocht maken van de rechten van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [1] en dat dit mocht tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) uitspraak zou doen. De Afdeling heeft op 17 januari 2024 uitspraak gedaan.
De brief van 29 januari 2024
3. In de brief 29 januari 2024 staat dat eiser tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Het recht op tijdelijke bescherming mocht volgens de Afdeling niet op 4 september 2023 stoppen. Daarom is 4 maart 2024 de laatste dag waarop eiser recht heeft op tijdelijke bescherming. De IND hoeft daarvoor geen nieuw besluit te nemen. Het oude besluit van de IND geldt niet meer. Dat besluit trekt de IND in. Eiser krijgt vóór 4 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit van de IND, aldus de brief. Tegen deze brief heeft eiser onderhavig beroep ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
4. In de uitspraken van 23 april 2025 [2] heeft de Afdeling geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van zogenoemde derdelanders in Nederland die daarvóór een tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, is geëindigd op 4 maart 2024. Dit betekent dat eiser vanaf
4 maart 2024 geen recht meer heeft op verblijf in Nederland op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
5. Gelet op de uitspraken van de Afdeling is de rechtbank van oordeel, los van de vraag of het onderhavige beroep tijdig is ingediend en los van de vraag of de brief van
29 januari 2024 op rechtsgevolg is gericht, dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de tijdelijke bescherming met ingang van 4 maart 2024 is geëindigd. In zoverre is het beroep ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep voor zover gericht op het beëindigen van de tijdelijke bescherming is ongegrond.
7. De minister hoeft de door eiser gemaakte proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het beëindigen van de tijdelijke bescherming ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Drent, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.