In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn nareisaanvraag. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen acht weken op de aanvraag moest beslissen, maar deze termijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft daarom beroep ingesteld, waarbij hij ook een te hoog griffierecht heeft betaald. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank in een eerdere uitspraak. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet de minister het teveel betaalde griffierecht van € 3,- terugbetalen aan eiser en wordt een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten toegekend aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 26 mei 2025.