ECLI:NL:RBDHA:2025:9395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16653 en NL25.16654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en het verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025, met zaaknummers NL25.16653 en NL25.16654, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat ook in deze uitspraak wordt behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat het voornemen van de minister niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet zijn meegewogen. Hij verwijst naar artikelen uit het Vreemdelingenbesluit en stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen aanleiding is om van de standaardprocedure af te wijken. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om zijn zienswijze te geven, en de rechtbank vindt dat de minister adequaat op zijn argumenten is ingegaan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16653 (beroep) en NL25.16654 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1972 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het voornemen niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser niet betrokken in het voornemen. Eiser volgt verweerder niet in het standpunt dat er bij het voornemen slechts sprake is van een voorbereidingshandeling en verwijst daarbij naar een aantal uitspraken. [2] Eiser meent dat er sprake is van strijd met artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser meent dat er in zijn geval bijzondere, persoonlijke omstandigheden spelen die tot de toepassing van de discretionaire bevoegdheid zoals neergelegd in voornoemde bepaling zouden moeten leiden. Eiser heeft namelijk een hecht netwerk opgebouwd in Nederland en is actief in de LGBTIQ+ gemeenschap. Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat verweerder aan de hand van alle feiten en omstandigheden een toets aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel had moeten uitvoeren en verwijst hierbij naar twee arresten. [3] Het besluit is niet voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Standaard voornemen
5. Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder gebruik heeft gemaakt van standaardoverwegingen in het voornemen waardoor de door eiser naar voren gebrachte individuele omstandigheden ten onrechte niet gemotiveerd betrokken zijn in het voornemen, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen duidelijk uiteen is gezet dat, en op welke gronden Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat er geen aanleiding wordt gezien om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 23 november 2023 [4] en 11 april 2025 [5] , waaruit afgeleid kan worden dat een standaardvoornemen in een dergelijke situatie wel aan de vereisten voldoet. Verder overweegt de rechtbank dat, hoewel in het voornemen slechts wordt benoemd dat de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt niet tot de conclusie leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Spanje, eiser in de gelegenheid is gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt. Vervolgens is verweerder in het bestreden besluit ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor en hetgeen wat in de zienswijze is aangevoerd. Tegen deze achtergrond treft eisers betoog geen doel. Eisers verwijzingen naar de uitspraken van de andere zittingsplaatsen maken het voorgaande niet anders. Er zijn geen indicaties die leiden tot de conclusie dat verweerder gehandeld heeft in strijd met de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening geeft een
discretionairebevoegdheid om een asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vc trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Uit voormelde paragraaf volgt verder dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om een asielaanvraag te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening als Nederland daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Daarom kan de rechtbank alleen terughoudend toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Spanje getuigt van een onevenredige hardheid. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot zijn hechte netwerk en zijn betrokkenheid met de LGBTIQ+ gemeenschap geen zodanige bijzondere, individuele omstandigheden zijn dat deze maken dat zijn overdracht aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt.
6.2.
Tegen de achtergrond dat artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening een discretionaire bevoegdheid betreft, heeft eiser ook onvoldoende toegelicht dat de omstandigheid dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid (zie hiervoor onder 6.) in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De door eiser in dit verband genoemde arresten gaan niet over de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, gaat een vergelijking met deze arresten niet op. Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat verweerder alle door eiser aangedragen individuele feiten en omstandigheden mee moet nemen bij de beoordeling van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder dat niet heeft gedaan. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zittingsplaats Roermond 7 december 2023 en 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122 en ECLI:NL:RBDHA:2024:17223. Zittingsplaats Amsterdam 3 juni 2024 en 28 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597 r.o. 4.1 – 4.5 en NL24.25208.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 9 juli 2015 en 7 november 2018, C-153/14, JV 2015/232 en C-257/17, JV 2019/2.
4.ECLI: RVS:2023:4348, r.o. 2.1.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.