In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een Algerijnse vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 31 maart 2025 ingesteld en de vreemdeling had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, met een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 23 mei 2025, waar de vreemdeling via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het vorige onderzoek op 18 april 2025 en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voortvarend handelt in de uitzetting van de vreemdeling, met verschillende acties ondernomen bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een lichter middel gezien de psychische gesteldheid van de vreemdeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling geen gelijk krijgt en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.