ECLI:NL:RBDHA:2025:9415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een Algerijnse vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 31 maart 2025 ingesteld en de vreemdeling had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, met een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 23 mei 2025, waar de vreemdeling via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het vorige onderzoek op 18 april 2025 en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voortvarend handelt in de uitzetting van de vreemdeling, met verschillende acties ondernomen bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een lichter middel gezien de psychische gesteldheid van de vreemdeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling geen gelijk krijgt en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. De minister heeft op 31 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 april 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 18 april 2025.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De Afdeling [3] heeft geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn bestaat. [4] Daarnaast heeft de minister op de zitting, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 20 mei 2025 [5] , de rechtbank geïnformeerd over de stand van zaken betreffende afgifte van lp’s [6] en uitzettingen naar Algerije. Uit die uitspraak volgt dat de Algerijnse autoriteiten in het jaar 2024 aan 60 ongedocumenteerde Algerijnen een lp hebben afgegeven. Ook blijkt dat vanaf 1 januari 2025 tot en met 31 maart 2025 13 lp’s zijn verkregen en dat 19 uitzettingen hebben plaatsgevonden op basis van verstrekte lp’s. Op de zitting is toegelicht dat dit aantal tot en met 30 april 2025 is gestegen naar 21 verkregen lp’s en 26 uitzettingen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit voldoende dat in het algemeen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije, ook ten aanzien van ongedocumenteerde vreemdelingen zoals eiser. Dat de minister meerdere keren bij de Algerijnse autoriteiten heeft gerappelleerd en dit (nog) niet heeft geleid tot afgifte van een lp, betekent niet dat dit niet binnen afzienbare tijd alsnog kan gebeuren. Aan de Algerijnse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Hiervoor acht de rechtbank het volgende van belang. Op 14 maart 2025 heeft de minister een lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten opgestart. Uit de voortgangsrapportage en de op de zitting door de minister naar voren gebrachte informatie blijkt dat sinds het sluiten van het vorige onderzoek tweemaal schriftelijk is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten, laatstelijk op 21 mei 2025. Het is aan de minister om te bepalen welke wijze van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. Verder stelt de rechtbank vast dat op 28 april 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden.
6. Voor zover eiser meent dat zijn psychische gesteldheid maakt dat een lichter middel aangewezen is, wordt dit standpunt niet gevolgd. De rechtbank wijst op rechtsoverweging 7. en 7.1. van de hiervoor onder 3. genoemde uitspraak in het vorige beroep van eiser. Hierin is geoordeeld dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren en dat de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt vast dat eiser in dit beroep zijn psychische gesteldheid niet met medische stukken heeft onderbouwd en ook niet heeft aangetoond dat zijn psychische klachten, sinds het sluiten van het onderzoek dat aan voornoemde uitspraak ten grondslag lag, zijn verslechterd. Van detentieongeschiktheid is ook niet gebleken. Tot slot heeft de minister erop mogen wijzen dat eiser in het vertrekgesprek van 28 april 2025 aangeeft dat hij niets gaat doen om terug te keren en niet teruggaat. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat een lichter middel nu wel zou volstaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.NL25.16096.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Afdeling, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en de recente uitspraak van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
5.NL25.20957.
6.Laissez-passers.