ECLI:NL:RBDHA:2025:9425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2025, beoordeelt de enkelvoudige kamer het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring, opgelegd op 10 december 2024. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft beroep aangetekend tegen deze maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder de oplegging van de maatregel getoetst in uitspraken van 20 januari 2025 en 11 april 2025. De minister van Asiel en Migratie heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waarop eiser heeft gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 mei 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 4 april 2025. Eiser betoogt dat er geen redelijk zicht op uitzetting bestaat naar Algerije of Marokko, wat volgens hem in strijd is met artikel 15, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar deze landen bestaat en dat er geen aanwijzingen zijn dat de autoriteiten van Algerije of Marokko de aanvraag van eiser voor een laissez-passer hebben afgewezen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier, en is openbaar gemaakt op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 10 december 2024. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. De oplegging van de maatregel van bewaring is getoetst bij uitspraak van 20 januari 2025 [1] en het voortduren van de maatregel van bewaring is getoetst bij uitspraak van 11 april 2025 [2] .
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 14 mei 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
1.1.
Uit de uitspraak van 11 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 4 april 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser voert aan dat er geen redelijk zicht op uitzetting bestaat naar zowel Algerije als Marokko. Het laten voortduren van de inbewaringstelling is derhalve in strijd met artikel 15, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije [4] en Marokko [5] . Verder is niet gebleken dat de Algerijnse of Marokkaanse autoriteiten de aanvraag van eiser voor een laissez-passer (lp) al hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet langer in behandeling hebben. Aan de Algerijnse en Marokkaanse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Niet valt in te zien waarom er geen zicht op uitzetting zou bestaan. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 20 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:926.
2.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 11 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6755.
3.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
5.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.